Ezech.
  4:1 Gij, mensenkind, neem u een 
  tichelsteen, leg die voor u en teken daarop een stad, Jeruzalem. 2  En breng 
  haar in staat van belegering: 
  bouw een schans tegen haar, werp een wal op tegen haar, sla legerkampen tegen 
  haar op, breng aan alle kanten stormrammen (commandanten) tegen haar in 
  stelling. 3  En gij, neem u een ijzeren bakplaat en zet die als een ijzeren 
  muur tussen u en de stad. Richt uw blikken vast op haar, zodat zij in staat 
  van belegering komt; en beleger haar. Dit zal voor het huis Israëls een teken 
  zijn. 4  En gij, ga op uw linkerzijde 
  liggen en leg daarop de ongerechtigheid van het 
  huis Israëls; naar het getal der dagen dat gij daarop liggen zult, zult gij 
  hun ongerechtigheid dragen. 5 En Ik leg u de jaren van hun ongerechtigheid op, 
  naar het getal der dagen: driehonderd en negentig dagen. Zo zult gij de 
  ongerechtigheid van het huis Israëls dragen. 6  Als gij dit hebt volbracht,
  zult gij opnieuw gaan liggen, op uw 
  rechterzijde; dan zult gij de ongerechtigheid 
  dragen van het huis van Juda: veertig dagen; voor elk jaar leg Ik u een dag 
  op. 7 Gij zult uw blikken vast op het belegerde Jeruzalem richten, met 
  ontblote arm, en ertegen profeteren. 8  En zie, 
  Ik zal touwen om u heen slaan, 
  zodat gij u niet van de ene op de andere zijde kunt keren, totdat gij de dagen 
  van uw belegering ten einde hebt gebracht. 9 En gij, neem tarwe, gerst, bonen, 
  linzen, gierst en spelt, doe ze in een pot en maak er brood van; zolang gij op 
  uw zijde ligt, driehonderd en negentig dagen, zult gij dit eten. 10  En de 
  spijze die gij eten zult, zal afgewogen zijn: twintig sikkels per dag; 
  op vaste tijden moet gij die eten. 
  11  Ook een afgemeten hoeveelheid water zult gij drinken: een zesde van een 
  hin; op vaste tijden moet gij dat drinken. 12  Als een gerstekoek zult gij dat 
  alles eten en gij zult die koeken voor hun 
  ogen bakken op de gedroogde uitwerpselen van mensen. 
  13  De Eeuwige zeide: Alzo zullen de 
  Israëlieten hun brood onrein eten onder de volken, naar wier land Ik hen zal 
  verstoten. 14  Maar ik zeide: Ach, Here Here! 
  Zie, ik ben nooit verontreinigd geweest; van mijn jeugd aan tot nu toe heb ik 
  nooit aas noch het verscheurde gegeten of is er verfoeilijk vlees in mijn mond 
  gekomen. 15  Toen zeide Hij tot mij: Zie, 
  Ik sta u toe rundermest te gebruiken in plaats van menselijke uitwerpselen: 
  bereid dan daarop uw brood. 16  Daarna zeide Hij 
  tot mij: Mensenkind, zie, Ik verbreek de staf des broods in Jeruzalem. 
  (En zij zullen brood eten, in afgewogen hoeveelheid, met kommer; water zullen 
  zij drinken, in afgemeten hoeveelheid, in stomme smart) 
  17  opdat zij aan brood en water gebrek hebben, met elkander verbijsterd staan 
  en in hun ongerechtigheid wegkwijnen. 5:1
  En gij, mensenkind, neem een scherp 
  zwaard, dat gij gebruiken moet als het scheermes van een barbier; beweeg het 
  over uw hoofd en over uw baard; neem dan een weegschaal en verdeel de haren. 
  2  Een derde deel zult gij midden in de stad met vuur verbranden, wanneer de 
  dagen der belegering ten einde zijn; en een derde deel zult gij nemen en daar 
  met het zwaard omheen slaan; en een derde deel zult gij in de wind strooien, 
  want achter hen zal Ik het zwaard trekken. 3  Dan zult gij enkele van die 
  haren nemen en die vastbinden in uw slippen. 4  En gij zult er nog enige 
  nemen, die midden in het vuur werpen en met vuur verbranden; daaruit zal vuur 
  voortkomen tegen het gehele huis Israëls. 5 
  Zo zegt de Eeuwige 
  de Here: Dit is Jeruzalem. Midden onder de 
  volken heb Ik het gesteld, met landen eromheen. 6  Maar het was goddeloos 
  weerspannig tegen mijn verordeningen, meer dan de volken, en tegen mijn 
  inzettingen, meer dan de landen eromheen; want mijn verordeningen hebben zij 
  verworpen en volgens mijn inzettingen hebben zij niet gewandeld. 7  Daarom, zo 
  zegt de Eeuwige 
  de Here: Omdat gij weerspanniger geweest zijt dan 
  de volken rondom u, niet gewandeld hebt volgens mijn inzettingen en mijn 
  verordeningen niet opgevolgd, ja zelfs niet gehandeld naar de verordeningen 
  der volken rondom u. 8  Daarom zo zegt de Eeuwige 
  de Here: Zie, Ik zal u, ja Ik! Ik zal in uw midden gerichten voltrekken voor 
  de ogen der volken. 9  Ik zal wegens al uw gruwelen aan u doen wat Ik nog 
  nooit gedaan heb en nooit meer zo doen zal. 10  Daarom zullen vaders in uw 
  midden hun kinderen opeten, en kinderen zullen hun vaders opeten. Ik zal 
  gerichten aan u voltrekken en al wat er nog van u overblijft, 
  zal Ik naar alle windstreken verstrooien. 
  11  Daarom, zo waar Ik leef, luidt het woord van de Eeuwige de Here , 
  voorwaar, omdat gij mijn heiligdom verontreinigd hebt door al uw 
  afschuwelijkheden en door al uw gruwelen, daarom zal Ik Mij onttrekken, Ik zal 
  niets ontzien en Ik zal geen deernis hebben. 12  
  Een derde deel van u zal door de pest sterven en 
  door de honger omkomen in uw midden; een derde deel om u heen zal door het 
  zwaard vallen; een derde deel zal Ik naar alle windstreken verstrooien en 
  achter hen zal Ik het zwaard trekken. 13  Zo zal 
  mijn toorn ten volle worden uitgestort en zal Ik mijn grimmigheid aan hen 
  stillen en Mij wreken. En zij zullen weten, dat Ik, de Eeuwige , in mijn 
  naijver gesproken heb, wanneer Ik mijn grimmigheid ten volle over hen heb 
  gebracht. 14  Ik zal u maken tot een puinhoop en tot een smaad onder de volken 
  romdom u ten aanschouwen van iedere voorbijganger. 15  Zo zult gij worden tot 
  smaad en hoon, tot een waarschuwing 
  en een voorwerp van ontzetting voor de volken rondom u, wanneer Ik aan u 
  gerichten zal voltrekken in toorn en grimmigheid en grimmige straffen. Ik, de 
  Eeuwige, heb het gesproken. 16  Wanneer Ik op hen de boze pijlen van de honger 
  afschiet, die verderven zullen, en die Ik 
  afschieten zal om u te verderven, dan zal Ik de 
  honger over u doen toenemen en de staf des broods voor u verbreken. 17  Ik zal 
  honger en verscheurend gedierte over u doen komen, die u van kinderen zullen 
  beroven; pest en bloedvergieten zullen over u komen, en het zwaard zal Ik over 
  u brengen. Ik, de Eeuwige , heb het gesproken. 6:1 
  Het woord van de Eeuwige  kwam tot mij: 2  Mensenkind, richt uw blikken 
  op de bergen Israëls, 3  profeteer tegen hen en zeg: bergen Israëls, hoort het 
  woord van de Eeuwige de Here : zo zegt de Eeuwige de Here tot de bergen en de 
  heuvelen, tot de beekbeddingen en de dalen: zie, Ik breng het zwaard over u en 
  uw hoogten zal Ik vernietigen. 4 Uw altaren zullen verwoest worden en uw 
  wierookaltaren verbroken, en Ik zal uw gedoden neerwerpen voor uw afgoden. 5  
  Ik zal de lijken der Israëlieten voor hun afgoden werpen en uw beenderen 
  strooien rondom uw altaren. 6  Overal waar gij woont, zullen de steden 
  verwoest worden en de hoogten een wildernis worden, opdat uw altaren verwoest 
  en verlaten, uw afgoden verbroken en vernietigd, uw wierookaltaren afgehouwen 
  en uw maaksels verdelgd worden. 7  De gedoden zullen in uw midden blijven 
  liggen, en gij zult weten, dat Ik de Eeuwige ben. 8 Maar 
  Ik zal een rest doen overblijven, 
  doordat enigen van u, aan het zwaard ontkomen, onder de volken zullen wonen, 
  wanneer gij in de landen verstrooid wordt. 9  
  Dan zullen onder de volken, naar wier gebied zij 
  gevankelijk zullen zijn weggevoerd, uw ontkomenen aan Mij denken, 
  als Ik hun ontuchtig hart verbroken 
  heb, dat van Mij is afgeweken, en hun ogen die overspelig naar hun afgoden 
  lonkten; dan zullen zij van zichzelf walgen om het kwaad, dat zij in al hun 
  gruwelen gedaan hebben. 10  En zij zullen weten, dat Ik, de Eeuwige , niet 
  zonder grond gezegd heb hun dit onheil te zullen aandoen. 11 Zo spreekt de 
  Eeuwige de Here: Sla in uw hand, stamp met uw voet en roep: Wee! over al de 
  boze gruwelen van het huis Israëls, want door het zwaard, door de honger en 
  door de pest zullen zij vallen. 12  Wie ver weg is, zal sterven door de pest; 
  wie dichtbij is, zal vallen door het zwaard; wie overgebleven en gespaard is, 
  zal sterven door de honger; Ik zal mijn grimmigheid ten volle over hen 
  brengen. 13  Gij zult weten, dat Ik de
  Eeuwige ben, 
  wanneer hun gedoden te midden hunner afgoden rondom hun altaren liggen op elke 
  hoge heuvel, op alle bergtoppen, onder elke groene boom en onder elke 
  lommerrijke terebint, ter plaatse waar zij al hun afgoden een liefelijke reuk 
  hebben bereid. 14 Ik zal mijn hand tegen hen uitstrekken en het land tot 
  woestheid en verwoesting maken, van de Woestijn af tot Ribla, waar zij ook 
  maar wonen; en zij zullen weten, dat Ik de Eeuwige ben.
  
    
     
     
 
  
   Aantekeningen 
  over dit gedeelte
  
  -        
  G'd voorzegt de 
  belegering van Jeruzalem (4:2). Amos 3:
  7 Voorzeker, De Eeuwige de Here doet 
  geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten, de profeten.  8  De 
  leeuw heeft gebruld; wie zou niet vrezen? De Eeuwige de Here heeft gesproken ; 
  wie zou niet profeteren? 
  
  -        
  Als G'ds woord 
  verdwijnt uit de stad en Zijn profeten zijn verdwenen of buitengesloten dan is 
  Jeruzalem niets anders dan een andere stad en kan vernietigt worden. Het volk 
  vertrouwde er tevergeefs op dat Gods aanwezigheid er een garantie voor zou 
  zijn dat de stad bewaard zou blijven. Jer 7:
  1 Het woord, dat 
  van de 
  Eeuwige 
  tot Jeremia kwam: 2  Ga staan in de poort van het huis van de 
  Eeuwige 
  , predik daar dit woord 
  en zeg: Hoort het woord van de 
  Eeuwige 
  , o gans Juda, gij die door deze poorten 
  binnenkomt om u neder te buigen voor de 
  Eeuwige 
  ; 3  zo zegt de 
  Eeuwige 
  der heerscharen, 
  de God van Israel: Betert uw handel en wandel, dan wil Ik u op deze plaats 
  laten wonen. 4  Stelt uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: De tempel 
  van de 
  Eeuwige , 
  de tempel van de 
  Eeuwige, 
  de tempel van de 
  Eeuwige 
  is dit! 5  Neen, als gij werkelijk uw handel en wandel betert, als gij 
  werkelijk onder elkander recht doet, 6  vreemdeling, wees en weduwe niet 
  verdrukt, geen onschuldig bloed vergiet op deze plaats en andere goden niet 
  achternaloopt, u tot onheil, 7  dan wil Ik u op deze plaats, in het land dat 
  Ik aan uw vaderen gegeven heb, laten wonen van eeuw tot eeuw. 8  Zie, gij 
  stelt uw vertrouwen op bedrieglijke woorden, zonder bate. 9  Wat? Stelen, 
  doodslaan, echtbreken, vals zweren, voor de Baal offers ontsteken en andere 
  goden achternalopen, die gij niet gekend hebt. 10  En komt gij dan staan voor 
  mijn aangezicht in dit huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, en zegt: Wij 
  zijn geborgen! ten einde al deze gruwelen te bedrijven? 11  Is dit huis, 
  waarover mijn naam is uitgeroepen, in uw ogen een rovershol? En Ik, zie, Ik 
  heb het wel degelijk opgemerkt, luidt het woord van de tempel van de 
  Eeuwige.
  
  
  -        
  Niet alleen 
  Nebukadnezar streed tegen Jeruzalem maar ook G'd zelf (4:2).  Zonden van het 
  volk maakte de profeet tot een vijand.
  
  -        
  De pijn en het lijden 
  die de profeet doorstond tijdens de 390 (351 jaar van de koningen plus 39 jaar 
  van Eli’s periode)dagen van vast gekluisterd zijn zouden verzoening brengen 
  voor de zonden van het volk.  is van de wortel vergeven Zie Ex. 34:
  7 die 
  goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en 
  zonde vergeeft
   . 
  Het is in ieder geval geen complete vergeving van al de zonden want de stad is 
  uiteindelijk gevallen. Een andere vorm: Ex 28:43  Aharon en zijn zonen zullen 
  die dragen, wanneer zij komen naar de tent der samenkomst of wanneer zij 
  naderen tot het altaar, om dienst te doen in het heiligdom, opdat zij geen 
  ongerechtigheid op zich laden
. 
  Het is in ieder geval geen complete vergeving van al de zonden want de stad is 
  uiteindelijk gevallen. Een andere vorm: Ex 28:43  Aharon en zijn zonen zullen 
  die dragen, wanneer zij komen naar de tent der samenkomst of wanneer zij 
  naderen tot het altaar, om dienst te doen in het heiligdom, opdat zij geen 
  ongerechtigheid op zich laden
   en sterven. Het is een altoosdurende inzetting voor hem en voor zijn 
  nakomelingschap. Voor het 2 stammen rijk 40 dagen voor 40 jaar zondigen (Manasse 
  (22 jr), Ammon, Yehoyakim en Zidkiyahu).
 
  en sterven. Het is een altoosdurende inzetting voor hem en voor zijn 
  nakomelingschap. Voor het 2 stammen rijk 40 dagen voor 40 jaar zondigen (Manasse 
  (22 jr), Ammon, Yehoyakim en Zidkiyahu). 
  
  
  -        
  Met ontblote arm 
  (3:7). Als een man op oorlogspad.
  
  -        
  Vers 9-13 beschrijft 
  de verschrikkingen van de verbanning/verstrooiing (galoet).
  
  -        
  Vers. 16 brood en 
  water hebben hier ook de betekenis van geestelijk voedsel.
  
  -        
  5:1 Hij moet zijn 
  haar afscheren. Dat was iets shockerends. Zie Lev. 19:27  Gij zult de rand van 
  uw hoofdhaar niet rond afscheren, en gij zult de rand van uw baard niet 
  afsnijden. God laat hem (evenals Jeremia) dingen doen die tegen de thora 
  ingaan. G'ds spreken gaat boven het geschreven Woord uit. Zie Ezech 24:16  
  Mensenkind, zie, Ik neem de lust van uw ogen door een plotselinge slag van u 
  weg, maar gij zult geen dodenklacht aanheffen, gij zult niet wenen noch tranen 
  storten. 17  Kerm in stilte; dodenrouw zult gij niet bedrijven; bind uw 
  hoofddoek om, doe uw schoenen aan uw voeten, bedek uw bovenlip niet, en eet 
  het brood niet, dat de mensen u brengen.(verbod rouw voorschriften). Jer. 
  16:2  Gij zult u geen vrouw nemen en gij zult geen zonen of dochters hebben te 
  dezer plaatse; en Jer. 16:5-8 5  Want zo zegt de Eeuwige: Gij moogt geen 
  klaaghuis binnentreden, gij moogt niet gaan om rouwbeklag te doen en hun geen 
  deelneming betonen, want Ik neem van dit volk mijn vrede weg, luidt het woord 
  des van de Eeuwige, de genade en het erbarmen! 6  Groten en kleinen zullen in 
  dit land sterven zonder begraven te worden, men zal hen niet beklagen en 
  niemand zal zich om hen insnijdingen maken of zich kaal scheren; 7  men zal 
  geen brood breken ten rouw om iemand te troosten over een dode, men zal hun 
  ook geen troostbeker te drinken geven om iemands vader of moeder. 8  Gij moogt 
  ook geen huis van feestgelag binnentreden om bij hen te zitten en te eten en 
  te drinken;
  
  -        
  5:2 1/3 komt om door 
  plaag (burn in the fire) hongersnood etc. 1/3 vermoord (3.050.000 door 
  Nebukadnezar vermoord) en 1/3 wordt verstrooid
  
  -        
  5:5 dit is Jeruzalem: 
  Jeruzalem zou de plaats moeten zijn waar de Eeuwige ‘zichtbaar’ voor Zijn 
  volk. Zie Gen. 22:14 En Abraham noemde die plaats: De Eeuwigezal erin 
  voorzien; waarom nog heden gezegd wordt: Op de berg van de Eeuwige wordt het 
  gezien.
  
  -        
  De bestemming van 
  Jeruzalem is dat ze middelpunt van de wereld is waar de wet uit zal gaan. Jes 
  2:3  en vele natien zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de 
  berg van de Eeuwige, naar het huis van de G'd Jakobs, opdat Hij ons lere 
  aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de 
  wet uitgaan en het woord van de Eeuwige uit Jeruzalem. Daarnaast Micha 4:2 en 
  vele natien zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg 
  van de Eeuwige, naar het huis van de G'd Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande 
  zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet 
  uitgaan en het woord van de Eeuwige uit Jeruzalem
  
  -        
  5:7 Doel van 
  Jeruzalem: ‘wandelen volgens mijn inzettingen en mijn verordeningen’
  
  -        
  5:9,10 Voor eigen 
  kinderen ben je streng. Zeker t.o.v. anderen
  
  -        
  5:10-11  ‘Daarom 
  zullen vaders in uw midden hun kinderen opeten, en kinderen zullen hun vaders 
  opeten. Ik zal gerichten aan u voltrekken en al wat er nog van u overblijft, 
  zal Ik naar alle windstreken verstrooien’ Dit is een uitleg van 5:1-4.
  
  -        
  5:11 ‘mijn heiligdom 
  verontreinigd’. Dit is gebeurd t.t.v. koning Manasse. 2 Kon 21:7  Hij plaatste 
  ook een beeld van Asjera, dat hij gemaakt had, in het huis, waarvan de 
  Eeuwigegezegd had tot David en diens zoon Salomo: In dit huis, hier in 
  Jeruzalem, dat Ik verkoren heb uit al de stammen van Israël, zal Ik mijn naam 
  vestigen tot in eeuwigheid;, Verder: Lev. 20:3  Ook zal Ik mijn aangezicht 
  tegen die man keren en hem uit het midden van zijn volk uitroeien, omdat hij 
  van zijn kinderen aan de Moloch gegeven heeft, om mijn heiligdom te 
  verontreinigen en mijn heilige naam te ontwijden.
  
  -        
  5:16 ‘die verderven 
  zullen, en die ik afschieten zal om u te verderven’ (StV die ten verderve zijn 
  zullen, die Ik uitzenden zal om u te verderven;) Normaal gesproken zouden deze 
  peilen een hele natie echt vernietigen. Israël heeft echter de garantie om te 
  overleven.
  
  -        
  Het is een in 
  vervulling gaan van Lev. 26:
  21  Indien gij u 
  tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal 
  harder slaan, naar uw zonden; 22  Ik zal het wild gedierte op u loslaten, dat 
  u van kinderen beroven en uw vee uitroeien zal en uw aantal zo zal 
  verminderen, dat uw wegen verlaten zullen zijn. 23  Indien gij u door deze 
  tuchtiging nog niet tot Mij keert en u tegen Mij blijft verzetten, 24  dan zal 
  ook Ik Mij tegen u verzetten en dan zal Ik u ook zevenmaal slaan wegens uw 
  zonden, 25  en over u een zwaard brengen, dat wraak neemt over het verbond; 
  wanneer gij dan in uw steden bijeenkomt, dan zal Ik de pest onder u zenden en 
  gij zult aan de vijand overgeleverd worden. 26  Als Ik u de staf des broods 
  verbreek, dan zullen tien vrouwen uw brood in een oven bakken en zij zullen uw 
  brood afgewogen teruggeven, en gij zult eten, maar niet verzadigd worden. 27  
  En indien gij desondanks niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft 
  verzetten, 28  dan zal Ik Mij met grimmigheid tegen u verzetten en Ik, ja Ik, 
  zal u zevenmaal tuchtigen over uw zonden, 29  en gij zult het vlees uwer zonen 
  eten en het vlees uwer dochters zult gij eten. 30  En uw hoogten zal Ik 
  verwoesten en uw wierookaltaren uitroeien; Ik zal uw lijken werpen op de 
  lijken uwer afgoden en Ik zal een afkeer van u hebben. 31  Uw steden zal Ik 
  tot een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten en Ik wil niet meer uw 
  liefelijke reuk ruiken. 32  Ik zelf zal het land verwoesten, zodat uw 
  vijanden, die daarin wonen, zich daarover zullen ontzetten. 33  Maar u zal Ik 
  onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw land 
  zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop. 34  Dan zal het land zijn 
  sabbatsjaren vergoed krijgen, al de dagen dat het woest ligt en gij in het 
  land uwer vijanden zijt; dan zal het land rusten en zijn sabbatsjaren 
  vergoeden. 
  
  -        
  (6:2) ‘richt uw 
  blikken op de bergen Israëls’. In de bijbel staat de ‘berg van G'd’ beschreven 
  als het centrum van de geestelijke activiteiten van de mens. Daar komt de 
  Thora en het woord van G'd vandaan. Daarvoor in plaats had het volk andere 
  bergtoppen genomen om hoogten 
   te maken als kleine aanbiddingplaatsen te maken. (zie Lev. 26:30). Ook als de 
  plaatsen voor de G'd van Israël gebruikt werden waren ze nog voor G'd een 
  gruwel. Zie Deut 12:8 e.v..
 
  te maken als kleine aanbiddingplaatsen te maken. (zie Lev. 26:30). Ook als de 
  plaatsen voor de G'd van Israël gebruikt werden waren ze nog voor G'd een 
  gruwel. Zie Deut 12:8 e.v..
  
  -        
  Als de tempel er is, 
  is alleen die plaats toegestaan om te offeren. Deut. 12:8  Gij zult geenszins 
  doen wat wij hier thans doen: ieder geheel naar eigen goeddunken. 9  Want gij 
  zijt nog niet gekomen tot de rustplaats en het erfdeel, dat de Eeuwige, uw Gd, 
  u geven zal. 10  Maar wanneer gij de Jordaan zult zijn overgetrokken en woont 
  in het land dat de Eeuwige, uw G'd, u zal doen beërven, en Hij u rust geeft 
  van al uw vijanden aan alle kanten, en gij veilig woont; 11  dan zult gij naar 
  de plaats, die de Eeuwige, uw G''d, verkiezen zal om daar zijn naam te doen 
  wonen, alles brengen, wat ik u gebied: uw brandoffers en slachtoffers, uw 
  tienden en wijgeschenken en de gehele keur der geloften, die gij de 
  Eeuwigedoen zult; 12  gij zult u verheugen voor het aangezicht van de Eeuwige, 
  uw G'd, gij, uw zonen uw dochters, uw dienstknechten en uw dienstmaagden, en 
  de Leviet, die binnen uw poorten woont, want hij heeft bezit noch erfdeel met 
  u. 13  Neem u ervoor in acht, dat gij uw brandoffers niet brengt op elke 
  willekeurige plaats; 14  maar op de plaats die de Eeuwige in het gebied van 
  een uwer stammen verkiezen zal, daar zult gij uw brandoffers brengen, en daar 
  zult gij doen alles wat ik u gebied.
  
  -        
  Voordat de tempel in 
  Jeruzalem er was, waren hoogten toegestaan om G'd, de Eeuwige de G'd van 
  Israël, te aanbidden. 1 Sam. 9:
  12  Toen 
  antwoordden zij hun: Ja, zie, hij is u voor, haast u nu, want hij is vandaag 
  in de stad gekomen, omdat het volk vandaag een offermaal heeft op de hoogte’. 
  In de praktijk werden ze uiteindelijk door Hizkia pas geheel verwijderd. 2 
  Kon.18:1 in het derde jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israel, 
  werd Hizkia koning, de zoon van Achaz, de koning van Juda. 2  Vijfentwintig 
  jaar was hij oud, toen hij koning werd, en hij regeerde negenentwintig jaar te 
  Jeruzalem. Zijn moeder heette Abi; zij was een dochter van Zekarja. 3  Hij 
  deed wat recht is in de ogen van de 
  Eeuwige, 
  geheel zoals zijn vader David gedaan had. 4  Hij verwijderde de offerhoogten, 
  verbrijzelde de gewijde stenen en hieuw de gewijde palen om; ook sloeg hij de 
  koperen slang stuk, die Mozes gemaakt had, omdat tot op die tijd de 
  Israëlieten daaraan plachten te offeren. En men noemde haar Nechustan. 5  Hij 
  vertrouwde op de Eeuwige, 
  de God van Israël; na hem was zijns gelijke niet onder al de koningen van Juda; 
  noch ook onder hen die voor hem geweest waren; 6  hij hing de 
  Eeuwige 
  aan, week niet van Hem af en onderhield de 
  geboden die de Eeuwige
  aan Mozes geboden had. 7  De 
  Eeuwige 
  was met hem; overal, waarheen hij uittrok, 
  was hij voorspoedig. En hij kwam in opstand tegen de koning van Assur en 
  diende hem niet meer.
  
  -        
  
  6:4 ‘en uw 
  wierookaltaren ( ) 
  verbroken’ Zie Lev. 26:30 ‘En uw hoogten zal Ik verwoesten en uw 
  wierookaltaren uitroeien’. Wierookaltaren
) 
  verbroken’ Zie Lev. 26:30 ‘En uw hoogten zal Ik verwoesten en uw 
  wierookaltaren uitroeien’. Wierookaltaren 
  
   kan ook vertaald worden met 
  zonafbeeldingen of tovenaars.
 
  kan ook vertaald worden met 
  zonafbeeldingen of tovenaars.
  
  -        
  6:5 ‘Ik zal de lijken 
  der Israëlieten voor hun afgoden werpen’. Er staat een gebeurtenis in de 
  Talmud (Sanhedrin 63b) Eliyahu de rechtvaardige zag een keer, toen hij in 
  Jeruzalem liep om gestorvenen op te zoeken (vanwege de honger). Hij zag toen 
  een verhongert kind in een hoop mest. Hij vroeg aan hem: Tot welke familie 
  behoor je?. Hij antwoordde ‘die en die’. Eliyahu vroeg weer ‘Is er iemand van 
  de familie overgebleven?’. ‘Nee naast mij is er niemand meer over’.  Eliyahu 
  vroeg weer ‘Als ik je nu iets zou leren waardoor je veder kan leven, zou je 
  dat willen?’ ‘Ja’ antwoordde de jongen. Eliyahu zei tegen hem: ‘Zeg/belijd 
  iedere dag: Hoor Israel, HaShem onze G'd, HaShem is één’. De jongen antwoordde 
  daarop: Nee hoor die naam van HaShem zal ik nooit noemen/belijden, een naam 
  die mijn ouders nooit hebben geleerd.’ Onmiddellijk trok hij een afgodsbeeld 
  onder zijn kleding vandaan van zijn borst en omarmde het en kuste het. Opdat 
  moment barste zijn buik open en het afgodsbeeld viel op de grond en hij viel 
  er dood bovenop.
  
  -        
  6:6 De steden worden 
  verwoest (door Gd) met de diepe bedoeling dat alle altaren en hoogten worden 
  vernietigt. Dan wordt ook duidelijk dat die afgoden geen macht hebben.
  
  -        
  6:7 Als alle afgoden 
  machteloos zullen blijken te zijn zal G'd alleen als de machtige G'd gezien 
  worden.
  
  -        
  6:8-14 De rest zal 
  weer naar G'd zoeken en heilig zijn. Jes. 6:13  Is daarin nog een tiende deel, 
  dan zal dit weer verwoest worden. Evenals van een terebint en een eik na het 
  vellen een tronk overblijft, zo zal zijn tronk een heilig zaad zijn.