Jeremia 7-8

  UP-DATE'S -- Hier vindt U de recente wijzigingen, toevoegingen en actuele publicaties

 

 

 

 

 

Start
Omhoog
English
עברית
Espańol
Wie zijn wij?
Activiteiten
Shabbath in Susya
Thora
Tenach
Emuna
Mitswot
Het Joodse vragertje
Messias
Beth HaMikdash
Joods denken
Jodendom
Kabbalah
ISRAEL
Zionisme
Aliyah
Gebeden
Zmirot
Citaten
Links
Noachidisch
Lectuur

 

 

 

7:1 Het woord, dat van de Eeuwige  tot Jeremia kwam: 2  Ga staan in de poort van het huis van de Eeuwige, predik daar dit woord en zeg: Hoort het woord van de Eeuwige, o gans Juda, gij die door deze poorten binnenkomt om u neder te buigen voor de Eeuwige; 3  zo zegt de Eeuwige der heerscharen, de God van Israël: Betert uw handel en wandel, dan wil Ik u op deze plaats laten wonen. 4  Stelt uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: De tempel van de Eeuwige, de tempel van de Eeuwige, de tempel van de Eeuwige is dit! 5  Neen, als gij werkelijk uw handel en wandel betert, als gij werkelijk onder elkander recht doet, 6  vreemdeling, wees en weduwe niet verdrukt, geen onschuldig bloed vergiet op deze plaats en andere goden niet achternaloopt, u tot onheil, 7  dan wil Ik u op deze plaats, in het land dat Ik aan uw vaderen gegeven heb, laten wonen van eeuw tot eeuw. 8  Zie, gij stelt uw vertrouwen op bedrieglijke woorden, zonder bate. 9  Wat? Stelen, doodslaan, echtbreken, vals zweren, voor de Baal offers ontsteken en andere goden achternalopen, die gij niet gekend hebt. 10  En komt gij dan staan voor mijn aangezicht in dit huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, en zegt: Wij zijn gered! ten einde al deze gruwelen te bedrijven? 11  Is dit huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, in uw ogen een rovershol? En Ik, zie, Ik heb het wel degelijk opgemerkt, luidt het woord van de Eeuwige. 12  Want, gaat naar mijn plaats die in Silo was, waar Ik in het eerst mijn naam deed wonen, en ziet wat Ik daarmede gedaan heb om de boosheid van mijn volk Israel. 13  Nu dan, omdat gij al deze dingen gedaan hebt, luidt het woord van de Eeuwige, terwijl Ik tot u gesproken heb vroeg en laat, zonder dat gij gehoor gegeven hebt, en Ik u geroepen heb, zonder dat gij hebt geantwoord, 14  daarom zal Ik met het huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, waarop gij uw vertrouwen stelt, en met de plaats die Ik aan u en uw vaderen gegeven heb, doen gelijk Ik met Silo gedaan heb, 15  en Ik zal u van voor mijn aangezicht wegwerpen, gelijk Ik al uw broederen, het gehele zaad van Efraim, weggeworpen heb. 16 Gij nu, bid niet voor dit volk; zend voor hen geen smeking op en geen gebed, en dring niet bij Mij aan, want Ik hoor naar u niet. 17  Ziet gij niet wat zij doen in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem? 18  De kinderen rapen hout, de vaders steken vuur aan en de vrouwen kneden deeg om offerkoeken te maken voor de koningin des hemels en zij brengen plengoffers aan andere goden teneinde Mij te krenken. 19  Ben Ik het, die zij krenken? luidt het woord van de Eeuwige. Doen zij het zichzelf niet, tot beschaming van hun aangezicht? 20  Daarom, zo zegt de Adonai de Eeuwige: Zie, mijn grimmige toorn giet zich uit te dezer plaatse over mens en dier, over het geboomte des velds en de vrucht van de bodem, en brandt zonder geblust te worden. 21 Zo zegt de Eeuwige der heerscharen, de God van Israël: Voegt uw brandoffers bij uw slacht(/vrede)offers en eet vlees; 22  want Ik heb tot uw vaderen, toen Ik hen uit het land Egypte leidde, niet gesproken noch hun een gebod gegeven ter zake van brandoffer en slachtoffer, 23  maar dit gebod heb Ik hun gegeven: Hoort naar mijn stem, dan zal Ik u tot een God en zult gij Mij tot een volk zijn, en wandelt op de ganse weg die Ik u gebied, opdat het u welga. 24  Doch zij hoorden niet, noch neigden hun oor, maar zij wandelden naar de verstokte overleggingen van hun boos hart en keerden zich achterwaarts en niet voorwaarts, 25  van de dag af dat uw vaderen uit het land Egypte gingen tot op deze dag. Ook zond Ik tot u al mijn knechten, de profeten, dagelijks, vroeg en laat, 26  doch zij hoorden naar Mij niet noch neigden hun oor, maar betoonden zich hardnekkiger dan hun vaderen. 27  Ook nu gij tot hen al deze woorden spreekt, horen zij niet naar u, en nu gij tot hen roept, antwoorden zij u niet; 28  zeg dus van hen: Dit is het volk dat niet hoort naar de stem van de Eeuwige, zijn God, en dat geen tuchtiging aanneemt; de oprechtheid is verdwenen en teloorgegaan uit hun mond. 29 Scheer uw hoofdhaar af en werp het weg, hef op de kale heuvels een klaaglied aan: de Eeuwige heeft verworpen en prijsgegeven het geslacht waarop zijn verbolgenheid rust. 30  Want de kinderen van Juda hebben gedaan wat kwaad is in mijn ogen, luidt het woord van de Eeuwige; zij hebben hun gruwelen geplaatst in het huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, om dat te verontreinigen, 31  en zij hebben de hoogten van Tofet gebouwd, die zich in het dal Ben-hinnom bevinden, om hun zonen en dochters met vuur te verbranden, hetgeen Ik niet geboden heb en wat in mijn hart niet is opgekomen. 32  Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord van de Eeuwige, dat niet meer gezegd zal worden: Tofet en dal Ben-hinnom, maar: Moorddal; en men zal in Tofet begraven bij gebrek aan plaats, 33  ja, de lijken van dit volk zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot voedsel strekken, zonder dat iemand ze verjaagt. 34  En Ik zal in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem doen verstommen de stem der vreugde en de stem der vrolijkheid, de stem van de bruidegom en de stem der bruid, want het land zal een verwoesting zijn.

8:1 Te dien tijde, luidt het woord van de Eeuwige, zal men de beenderen van de koningen en de beenderen van de vorsten van Juda, de beenderen van de priesters, de beenderen van de profeten en de beenderen van de inwoners van Jeruzalem uit hun graven halen, 2 en ze uitspreiden voor de zon en de maan en het gehele heer des hemels, die zij hebben liefgehad en gediend, die zij achternagelopen zijn en gezocht hebben en waarvoor zij zich hebben neergebogen; zij zullen niet bijeengezameld noch begraven worden, tot mest op de akker zullen zij zijn. 3  En de dood zal boven het leven verkozen worden door het ganse overblijfsel, door hen die van dit boos geslacht zullen overblijven in alle plaatsen waarheen Ik hen zal verdreven hebben, luidt het woord van de Eeuwige der heerscharen. 4 Gij nu zult tot hen zeggen: Zo zegt de Eeuwige: Zal men vallen en niet weder opstaan, of zich afkeren en niet weder omkeren? 5  Waarom is dan dit volk: de Afkerige, en Jeruzalem: Bestendige Afkerigheid? Zij houden vast aan bedriegerij, zij weigeren zich te bekeren. 6  Ik heb toegeluisterd en gehoord: zij spreken wat niet recht is, niemand heeft berouw over zijn boosheid, dat hij zou zeggen: Wat heb ik gedaan? Dravende keren allen zich af, gelijk een paard dat zich stort in de strijd. 7  Zelfs de ooievaar aan de hemel kent zijn vaste tijden en tortelduif en zwaluw nemen de tijd van hun komst in acht, maar mijn volk kent het recht van de Eeuwige niet. 8  Hoe durft gij zeggen: Wij zijn wijs en de wet van de Eeuwige is bij ons? Voorwaar, zie, bedrieglijk heeft de leugenpen der schrijvers die vervaardigd! 9  Te schande worden de wijzen, verslagen en verstrikt! Zie, het woord van de Eeuwige hebben zij verworpen, wat voor wijsheid zouden zij dan hebben? 10  Daarom zal Ik hun vrouwen aan anderen geven, hun akkers aan veroveraars. Want van klein tot groot zijn allen er op uit zich te bevoordelen; allen, van profeet tot priester, plegen zij bedrog. 11  Zij trachten de breuk van de dochter mijns volks op het lichtst te genezen door te zeggen: Vrede, vrede, terwijl er geen vrede is. 12  Zij worden te schande, omdat zij gruwel bedreven hebben; toch schamen zij zich in het minst niet, en van blozen weten zij niet; daarom zullen zij vallen onder de vallenden, ten tijde van hun bezoeking zullen zij struikelen, zegt de Eeuwige. 13 Ik zal hen volkomen vernietigen, luidt het woord van de Eeuwige; er zijn geen druiven aan de wijnstok en geen vijgen aan de vijgeboom, ja, het loof verwelkt; en hetgeen Ik hun had gegeven, dat ontgaat hun. 14  Waarom blijven wij zitten? Verzamelt u en laat ons naar de versterkte steden gaan en daar stil zijn. Want de Eeuwige, onze God, doet ons stil zijn en drenkt ons met gifsap, omdat wij tegen de Eeuwige gezondigd hebben. 15  Hoop op vrede, maar er is niets goeds; op een tijd van genezing, maar zie, verschrikking! 16  Van Dan uit is te horen het snuiven zijner paarden; door het geluid van het hinniken zijner rossen beeft het gehele land; zij komen, zij verslinden het land met al wat erop staat, de stad met wie erin wonen. 17  Want zie, Ik zend onder u giftige slangen, waartegen geen bezwering baat; die zullen u bijten, luidt het woord van de Eeuwige. 18  Niet te lenigen is mijn kommer, mijn hart is zo ziek! 19  Hoor! hulpgeroep van de dochter mijns volks uit het land, wijd en zijd: Is de Eeuwige niet in Sion, of is haar Koning niet in haar? (Waarom hebben zij Mij gekrenkt met hun beelden, met nietigheden uit den vreemde?) 20  Voorbij is de oogst, ten einde de zomer, en wij zijn niet verlost! 21  Om de breuk van de dochter mijns volks ben ik gebroken, ik ga in rouw, ontzetting heeft mij aangegrepen. 22  Is er geen balsem in Gilead, of is daar geen heelmeester? Want waarom is de wond van de dochter mijns volks niet geheeld? 23 (9:1) Ach dat mijn hoofd water ware, en mijn oog een bron van tranen, dat ik dag en nacht kon bewenen de verslagenen van de dochter mijns volks!

 

 

Eruit gelicht:

 

-         Betert uw handel en wandel, dan wil Ik u op deze plaats laten wonen (7:3). Wonen in het land en leven volgens de Thora zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

 

-         Stelt uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: De tempel van de Eeuwige, de tempel van de Eeuwige, de tempel van de Eeuwige is dit! (7:5). De tempel, zonder de Shechina van God is geen garantie voor bescherming. Het is een gebouw. De aanwezigheid van God zou vertrekken door hun zonden. Zie ook Ezech.11:15b aan ons is dit land in bezit gegeven. Daar staat dat ze geloofden dat, welke zonden ze ook deden, God hun toch niet weg zou halen

 

-         Neen, als gij werkelijk uw handel en wandel betert, als gij werkelijk onder elkander recht doet,  vreemdeling, wees en weduwe niet verdrukt, geen onschuldig bloed vergiet op deze plaats en andere goden niet achternaloopt, u tot onheil, (7:5,6). Dit is een zogenoemde kelal. Dat is een samenvatting van de gehele Thora. Alleen de samenvatting wordt genoemd maar de gehele thora wordt bedoelt. Een ander voorbeeld is Deut. 6: 5  Gij zult de Eeuwige, uw G’d, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht.

 

-         Neen, als gij werkelijk uw handel en wandel betert,…. dan wil Ik u op deze plaats, in het land dat Ik aan uw vaderen gegeven heb, laten wonen van eeuw tot eeuw (7:5-7). Sleutel en voorwaarde(deur) tot terugkeer en vergeving is bekering. Dat wil zeggen dat ze weer met hun hart volgens de Thora gaan leven.

 

-         Zie, gij stelt uw vertrouwen op bedrieglijke woorden (7:8) Met hun mond belijden ze wel God te dienen maar hun daden wijzen er totaal niet op.

 

-         Want, gaat naar mijn plaats die in Silo was, waar Ik in het eerst mijn naam deed wonen, en ziet wat Ik daarmede gedaan heb om de boosheid van mijn volk Israël. (7:12). Vanwege de zondigheid van Israël heeft God Zijn heiligdom daar weggehaald. Vanwege die zondigheid liet God ook toe dat de Ark door de Filistijnen werd weggehaald. Op dat moment lag Shilo er verwoest bij zodat het volk ervan zou kunnen leren. Ps. 78: 60 Hij gaf de woning van Silo prijs, de tent die Hij onder de mensen had opgeslagen;

 

-         daarom zal Ik met het huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, waarop gij uw vertrouwen stelt, en met de plaats die Ik aan u en uw vaderen gegeven heb, doen gelijk Ik met Silo gedaan heb, (7:14). De verwoesting van Jeruzalem en de Tempel wordt voorzegt.

 

-         Gij nu, bid niet voor dit volk; zend voor hen geen smeking op en geen gebed, en dring niet bij Mij aan, want Ik hoor naar u niet (7:16). Jeremia mag niet voor het volk bidden.

 

-         De kinderen rapen hout, de vaders steken vuur aan en de vrouwen kneden deeg om offerkoeken te maken voor de koningin des hemels en zij brengen plengoffers aan andere goden teneinde Mij te krenken  (7:18). de koningin des hemels is de zon.

 

-         Ben Ik het, die zij krenken? luidt het woord van de Eeuwige. Doen zij het zichzelf niet, tot beschaming van hun aangezicht (7:19). Door hun God, hun schepper te krenken, krenken zij, schepselen van Hem, zichzelf.

 

-         want Ik heb tot uw vaderen, toen Ik hen uit het land Egypte leidde, niet gesproken noch hun een gebod gegeven ter zake van brandoffer en slachtoffer, maar dit gebod heb Ik hun gegeven: Hoort naar mijn stem, dan zal Ik u tot een God en zult gij Mij tot een volk zijn, en wandelt op de ganse weg die Ik u gebied, opdat het u welga. (7:22,23). God wacht niet op offerande maar op bekering, dat Zijn volk naar Hem luistert.

 

-         en zij hebben de hoogten van Tofet gebouwd, die zich in het dal Ben-hinnom (7:31). Dat is de hoogten van de Moloch. Daar werden de kinderoffers gebracht.

 

-         zij weigeren zich te bekeren …. Ik zal hen volkomen vernietigen (8:5b, 13). Ziet op de vernietiging van de tempel in het jaar 70 van de gewone jaartelling.  De oorzaak van de vernietiging van Jeruzalem ligt in het feit dat de bewoners zich niet willen bekeren. De verwoesting van de 2e tempel op de 9e Av in 70 jaar na de gewone jaartelling was het gevolg van het feit dat het volk zich niet tot G’d bekeerde door G’ds geboden en instellingen te gehoorzamen. (zie ook weer 7:23 maar dit gebod heb Ik hun gegeven: Hoort naar mijn stem, dan zal Ik u tot een God en zult gij Mij tot een volk zijn, en wandelt op de ganse weg die Ik u gebied, opdat het u welga.)

 

-         Van Dan uit is te horen (8:16). Zie ook 4:15 ‘Want hoor, men boodschapt uit Dan en van het gebergte Efraim meldt men onheil.’

 

-         Zelfs de ooievaar aan de hemel kent zijn vaste tijden en tortelduif en zwaluw nemen de tijd van hun komst in acht, maar mijn volk kent het recht van de Eeuwige niet.  (8:7). De dieren kennen nog beter de instellingen van God dan Zijn volk. Zijn volk weigert om in de ‘natuurlijke’ wegen van God te gaan.

 

-         Is er geen balsem in Gilead, of is daar geen heelmeester? (8:22). Gilead was bekend voor zijn geneeskrachtige balsem. Zie ook Gen. 37:25  ‘Daarna zetten zij zich neer om te eten. Toen zij hun ogen opsloegen, daar zagen zij een karavaan van Ismaëlieten aankomen uit Gilead, wier kamelen gom, balsem en hars droegen, op weg om dat naar Egypte te brengen.’ Er wordt hier bedoeld: ‘Zijn er geen rechtvaardigen van wie ze zouden kunnen leren de juiste wegen te gaan’ of ‘Is er geen rechtvaardige door wiens verdienste God hun zou vergeven.” Iemand anders als Jeremia want Jeremia mocht niet meer voor het volk bidden (7:16)

 

 

 

Start ] Omhoog ] Jeremia 9-10 ] [ Inhoud ]

Voor vragen of opmerkingen over deze website verzenden aan
webmaster@shalom-center.org
Laatst bijgewerkt: 29 november 2021