Jeremia 21-22

  UP-DATE'S -- Hier vindt U de recente wijzigingen, toevoegingen en actuele publicaties

 

 

 

 

 

Start
Omhoog
English
עברית
Español
Wie zijn wij?
Activiteiten
Shabbath in Susya
Thora
Tenach
Emuna
Mitswot
Het Joodse vragertje
Messias
Beth HaMikdash
Joods denken
Jodendom
Kabbalah
ISRAEL
Zionisme
Aliyah
Gebeden
Zmirot
Citaten
Links
Noachidisch
Lectuur

 

 

Er uit gelicht

21:1 Het woord, dat van de Eeuwige tot Jeremia kwam, toen koning Sedekia Paschur, de zoon van Malkia, en de priester Sefanja, de zoon van Maaseja, tot hem had gezonden met de boodschap: 2  Vraag toch de Eeuwige voor ons, want Nebukadressar, de koning van Babel, voert strijd tegen ons; misschien zal de Eeuwige met ons doen naar al zijn wonderen, zodat hij van ons wegtrekt. 3  Toen zeide Jeremia tot hen: Zo zult gij tot Sedekia zeggen: 4  Zo zegt de Eeuwige, de God van Israel: zie, Ik keer in uw hand het oorlogstuig om, waarmede gij buiten de muur strijd voert tegen de koning van Babel en de Chaldeeen die u belegeren, en Ik zal het binnen deze stad bijeenzamelen; 5  Ik zal tegen u strijd voeren met uitgestrekte hand en sterke arm, in toorn, gramschap en grote verbolgenheid, 6  en Ik zal de inwoners van deze stad slaan, zowel mens als dier: aan een hevige pest zullen zij sterven. 7  En daarna, luidt het woord van de Eeuwige, zal Ik Sedekia, de koning van Juda, zijn dienaren en het volk, ja, wie in deze stad van de pest, het zwaard en de honger zullen zijn overgebleven, overgeven in de macht van Nebukadressar, de koning van Babel, ja, in de macht van hun vijanden en van wie hen naar het leven staan; die zal hen slaan met de scherpte des zwaards zonder hen te sparen, zonder mededogen of erbarmen. 8 En tot dit volk zult gij zeggen: Zo zegt de Eeuwige: Zie, Ik stel u de weg des levens en de weg des doods voor: 9  wie in deze stad blijft, zal door het zwaard, de honger of de pest sterven, maar wie er uitgaat en naar de Chaldeeen die u belegeren, overloopt, zal leven en zijn leven zal hem ten buit zijn, 10  want Ik heb mijn aangezicht tegen deze stad gekeerd ten kwade en niet ten goede, luidt het woord van de Eeuwige; in de macht van de koning van Babel zal zij worden overgegeven, die haar met vuur zal verbranden. 11  Over het koningshuis van Juda. Hoort het woord van de Eeuwige, 12  o huis van David: Zo zegt de Eeuwige: Oefent ten spoedigste recht en bevrijdt de beroofde uit de macht van de verdrukker, opdat mijn gramschap niet als een vuur uitsla en onuitblusbaar brande, om de boosheid uwer handelingen. 13  Zie, Ik zal u! die daar zetelt in het dal, rots in de vlakte! luidt het woord van de Eeuwige, gij, die zegt: Wie zal tot ons afdalen, wie zal in onze schuilhoeken binnendringen? 14  Nu, Ik zal aan u bezoeking doen naar de vrucht uwer handelingen, luidt het woord van de Eeuwige, en Ik zal een vuur in haar woud ontsteken, dat haar gehele omgeving verteren zal. 22:1 De Eeuwige zeide aldus: Daal af naar het huis van de koning van Juda en spreek daar dit woord en zeg: 2  hoor het woord van de Eeuwige, o koning van Juda, die op de troon van David gezeten zijt, gij, uw dienaren en uw volk, die door deze poorten binnenkomt; 3  zo zegt de Eeuwige: doet recht en gerechtigheid, bevrijdt de beroofde uit de macht van de verdrukker, doet vreemdeling, wees en weduwe schade noch geweld aan en vergiet geen onschuldig bloed op deze plaats. 4  Want indien gij dit nauwgezet doet, dan zullen door de poorten van dit huis koningen binnengaan, die gezeten zijn op de troon van David, rijdende in wagens en op paarden, hij zelf met zijn dienaren en zijn volk; 5  maar indien gij naar deze woorden niet hoort, heb Ik gezworen bij Mijzelf, luidt het woord van de Eeuwige, dat dan dit huis tot een puinhoop zal worden. 6  Want zo zegt de Eeuwige aangaande het huis van de koning van Juda: Een Gilead zijt gij Mij, de top van de Libanon! Indien Ik u niet maak tot een woestijn, een onbewoond land! 7  Ja, Ik wijd verdervers tegen u, een ieder met zijn wapentuig: die zullen uw uitgelezen ceders omhouwen en in het vuur werpen. 8  Dan zullen vele volken langs deze stad voorbijtrekken en tot elkander zeggen: Waarom heeft de Eeuwige zo aan deze grote stad gedaan? 9  En zij zullen zeggen: Omdat zij het verbond van de Eeuwige, hun God, verlaten hebben, en zich voor andere goden hebben neergebogen om die te dienen. 10 Weent niet om de dode, klaagt niet om hem; weent liever om hem die is heengegaan, want hij zal niet terugkeren om zijn geboorteland te zien. 11  Want zo zegt de Eeuwige van Sallum, de zoon van Josia, de koning van Juda, die na zijn vader Josia koning is geworden, die uit deze plaats vertrokken is: Hij zal daar niet weer terugkeren, 12  maar in de plaats waarheen men hem in ballingschap heeft gevoerd, daar zal hij sterven en dit land zal hij niet weerzien. 13  Wee hem die zijn huis bouwt met ongerechtigheid, zijn opperzalen met onrecht; die zijn naaste voor niets laat werken, hem zijn loon niet geeft; 14  die zegt: Ik zal mij een groots huis bouwen, ruime opperzalen; die daarin zijn vensters aanbrengt en het dekt met cederhout, het bestrijkt met menie. 15  Zijt gij een koning, als gij wedijvert in cederhout? Uw vader, heeft hij niet gegeten en gedronken en recht en gerechtigheid gedaan? Toen ging het hem wel. 16  Hij deed de ellendige en arme recht wedervaren; toen ging het wel. Is dat niet Mij erkennen? luidt het woord van de Eeuwige. 17  Maar gij hebt enkel oog en hart voor uw onrechtmatig gewin en voor het vergieten van onschuldig bloed, voor het begaan van onderdrukking en geweld. 18  Daarom zegt de Eeuwige aldus van Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda: Men zal niet om hem klagen: ach mijn broeder, of: ach zuster; men zal niet om hem klagen: ach heer, of: ach zijne majesteit! 19  Met een ezelsbegrafenis zal hij begraven worden: wegslepen en nederwerpen buiten de poorten van Jeruzalem. 20  Beklim de Libanon en hef geschreeuw aan, laat op de Basan uw stem horen, hef geschreeuw aan van Abarim uit, want al uw minnaars zijn verpletterd. 21  Ik heb tot u gesproken, toen gij in rust verkeerdet; gij hebt gezegd: Ik wil niet horen. Dat was uw weg van uw jeugd af aan, want gij hebt naar mijn stem niet gehoord. 22  Al uw herders zal de wind weiden en uw minnaars zullen in gevangenschap gaan. Want dan zult gij beschaamd staan en te schande worden om al uw boosheid. 23  Gij, die gezeten zijt op de Libanon, u nestelt in de ceders, hoe zult gij zuchten, als u weeen overkomen, smart als van een barende! 24  Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Eeuwige, al was Konjahu, de zoon van Jojakim, de koning van Juda, een zegelring aan mijn rechterhand, toch zou Ik u daar afrukken 25  en u geven in de macht van wie u naar het leven staan, in de macht van hen voor wie gij vrees koestert, in de macht van Nebukadressar, de koning van Babel, en de Chaldeeen; 26  en Ik zal u met uw moeder, die u gebaard heeft, wegslingeren naar een ander land, waar gij niet geboren zijt, en daar zult gij sterven; 27  en naar het land waarop zij hun hart zetten om daar terug te keren, daarheen zullen zij niet terugkeren. 28  Is hij een versmade, verbrijzelde pot, deze man, Konjahu, of een waardeloos stuk aardewerk? Waarom zijn zij weggeslingerd, hij en zijn geslacht, verworpen naar een land, dat zij niet kenden? 29  Land, land, land, hoor van de Eeuwige woord: 30  Zo zegt de Eeuwige: Schrijf deze man in als kinderloos, een man die in zijn dagen geen geluk heeft, want het zal aan geen van zijn nakomelingen gelukken om te zitten op de troon van David en weer over Juda te regeren.

 

 

Eruit gelicht:

-         Het woord, dat van de Eeuwige tot Jeremia kwam, toen koning Sedekia Paschur, de zoon van Malkia, en de priester Sefanja, de zoon van Maaseja, tot hem had gezonden met de boodschap (21:1). Dit is het moment dat Sedekia koning is geworden in de plaats van Jojakim.

 

-         misschien zal de Eeuwige met ons doen naar al zijn wonderen, zodat hij van ons wegtrekt. (21:2) Sedekia doelt op de gebeurtenis, beschreven in 2 Kon 19:35 “In die nacht ging de Engel van de Eeuwige uit en sloeg in het leger van Assur honderdvijfen-tachtigduizend man. Toen men vroeg in de morgen opstond, zie, zij allen waren lijken.”

 

-         ….Zo zegt de Eeuwige, de God van Israël: zie, Ik keer in uw hand het oorlogstuig om, waarmede gij buiten de muur strijd voert tegen de koning van Babel en de Chaldeeën die u belegeren, en Ik zal het binnen deze stad bijeenzamelen…. (21:1-7). Dit gedeelte wordt ook weer herhaald in Jeremia 37:3-10.

 

-         Ik keer in uw hand het oorlogstuig om, waarmede gij buiten de muur strijd voert (21:4b). Ze dachten dat G’d hun wapen was en dat Jeruzalem beschermt zou blijven van wege de Shechina in de tempel. Die verdween echter en juist G’d gebruikt deze legeres om tegen hen te strijden vanwege hun zonden en afvalligheid.

 

-         die zal hen slaan met de scherpte des zwaards zonder hen te sparen, zonder mededogen of erbarmen. (21:7b) Sedekia’s zonen werden voor zijn ogen gedood. 2 Kon.25:7 “de zonen van Sedekia bracht men voor diens ogen ter dood”.

 

-         Zie, Ik stel u de weg des levens en de weg des doods voor (21:8b) Een zelfde woordgebruik als in Deut. 30: 15 “Zie, ik houd u heden het leven en het goede voor, maar ook de dood en het kwade:” Leven betekend hier alleen ontsnappen van de dood (vanwege het afdwalen).

 

-         o huis van David: Zo zegt de Eeuwige: Oefent ten spoedigste recht en bevrijdt de beroofde uit de macht van de verdrukker (21:12). Ook nu weer een oproep tot bekering opdat de oordelen niet uitgevoerd zouden hoeven te worden. Het huis van David deed gerechtigheid. 2 Sam 8:15 “Toen David over geheel Israël koning was geworden, handhaafde David recht en gerechtigheid onder zijn gehele volk.”. Daarom zouden de zonen het nu ook moeten doen.

 

-         Nu, Ik zal aan u bezoeking doen naar de vrucht uwer handelingen, luidt het woord van de Eeuwige, en Ik zal een vuur in haar woud ontsteken, dat haar gehele omgeving verteren zal. (21:14). Het woud is een beeld van de tempel (Jes. 37:24  Door uw dienaren hebt gij de Here gehoond en gezegd: met de menigte mijner wagens bestijg ik de hoogte der bergen tot ver in de Libanon; ik vel zijn statige ceders, de keur zijner cypressen; ik bereik zelfs zijn hoogste top, zijn weelderig woud.) en ook van de dorpen  die als een woud rondom Jeruzalem liggen. (2 Ko. 19:23  Door uw gezanten hebt gij de Here gehoond en gezegd: met de menigte mijner wagens bestijg ik de hoogten der bergen, tot ver in de Libanon; ik vel zijn statige ceders, de keur zijner cypressen; ik dring door zelfs tot zijn verste schuilplaats, zijn weelderig woud.)

 

-         zo zegt de Eeuwige: doet recht en gerechtigheid, bevrijdt de beroofde uit de macht van de verdrukker, doet vreemdeling, wees en weduwe schade noch geweld aan en vergiet geen onschuldig bloed op deze plaats. Want indien gij dit nauwgezet doet, dan zullen door de poorten van dit huis koningen binnengaan, die gezeten zijn op de troon van David, rijdende in wagens en op paarden, hij zelf met zijn dienaren en zijn volk (22:3,4) Bekering door weer volgens de Thora te gaan leven resulteert in het bevestigen van de koninklijke troon van David (waar uiteindelijk de Messias ben David ook op plaats zal nemen) en het bevestigen van de stad Jeruzalem en de tempel.

 

-         maar indien gij naar deze woorden niet hoort, heb Ik gezworen bij Mijzelf, luidt het woord van de Eeuwige, dat dan dit huis tot een puinhoop zal worden (22:5). Duidelijk is de oproep om weer volgens G’ds geboden te gaan leven, de Thora. Het volk kan de oordelen tegenhouden door bekering.

 

-         Ja, Ik wijd verdervers tegen u, een ieder met zijn wapentuig: die zullen uw uitgelezen ceders omhouwen en in het vuur werpen (22:7). In 21:14 werd Jeruzalem en de tempel al vergeleken met een woud. Jeremia gaat hier verder op die vergelijking om te waarschuwen voor de komende oordelen.

 

-         Want zo zegt de Eeuwige van Sallum, de zoon van Josia, de koning van Juda, die na zijn vader Josia koning is geworden (22:11). Hier wordt wellicht Sedekia mee bedoeld. Zie voor de naam Sallum 1 Kron. 3:15  De zonen van Josia waren: de eerstgeborene Jochanan, de tweede Jojakim, de derde Sedekia, de vierde Sallum.   

 

-         Hij deed de ellendige en arme recht wedervaren; toen ging het wel. Is dat niet Mij erkennen? luidt het woord van de Eeuwige. (22:16). Door de zwakkere te helpen geef je blijk G’d te kennen.

 

-         Met een ezelsbegrafenis zal hij begraven worden: wegslepen en nederwerpen buiten de poorten van Jeruzalem. (22:19) Zo is Jojakim begraven. Hij stierf buiten Jeruzalem en de Chaldeeën gaven geen toestemming om hem te begraven.

 

-         was Konjahu, de zoon van Jojakim, (22:24) Konjahu is de denigrerende bijnaam van Jojachin de zoon van Jojakim.

 

-         en Ik zal u met uw moeder, die u gebaard heeft, wegslingeren naar een ander land, waar gij niet geboren zijt, en daar zult gij sterven (22:26) Zie 2 Kon. 24:8-13 “Jojakin was achttien jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde drie maanden te Jeruzalem. Zijn moeder heette Nechusta; zij was een dochter van Elnatan uit Jeruzalem. 9  Hij deed wat kwaad is in de ogen van de Eeuwige, geheel zoals zijn vader gedaan had. 10  Te dien tijde trokken de knechten van Nebukadnessar, de koning van Babel, tegen Jeruzalem op; en de stad werd belegerd. 11  Nebukadnessar, de koning van Babel, kwam zelf voor de stad, terwijl zijn knechten haar belegerden. 12  Toen ging Jojakin, de koning van Juda, uit tot de koning van Babel, hij, zijn moeder, zijn dienaren, zijn vorsten en zijn hovelingen. En de koning van Babel nam hem gevangen, in het achtste jaar van zijn regering. 13  Hij voerde vandaar weg al de schatten van het huis van de Eeuwige en die van het koninklijk paleis; en van alles wat Salomo, de koning van Israel, gemaakt had in de tempel van de Eeuwige, haalde hij het goud af, zoals de Eeuwige gesproken had.”

 

-         Schrijf deze man in als kinderloos, een man die in zijn dagen geen geluk heeft, want het zal aan geen van zijn nakomelingen gelukken om te zitten op de troon van David en weer over Juda te regeren (22:30). Geen van zijn nakomelingen is meer koning geweest. Zijn oom Mattanja werd koning in zijn plaats. De koning van Babel veranderde de naam van Mattanja in Sedekia.

 

 

 

Start ] Omhoog ] Jeremia 23-24 ] [ Inhoud ]

Voor vragen of opmerkingen over deze website verzenden aan
webmaster@shalom-center.org
Laatst bijgewerkt: 29 november 2021