Nr8 - Va-Yishlah

  UP-DATE'S -- Hier vindt U de recente wijzigingen, toevoegingen en actuele publicaties

 

 

 

 

 

Start
Omhoog
English
עברית
Espańol
Wie zijn wij?
Activiteiten
Shabbath in Susya
Thora
Tenach
Emuna
Mitswot
Het Joodse vragertje
Messias
Beth HaMikdash
Joods denken
Jodendom
Kabbalah
ISRAEL
Zionisme
Aliyah
Gebeden
Zmirot
Citaten
Links
Noachidisch
Lectuur

 

 

 

Thora-gedeelte Va-Yishlah (en ik heb gezonden)

 

Va-Yishlah(en ik heb gezonden), Gen 32:4-36:43, Hos 11:7-12:12

 

Gen 32:4-36:43,   3 En Jakob zond boden voor zich uit tot zijn broeder Esav, naar het land Seir het gebied van Edom.  4 En hij gebood hun: Zo zult gij tot mijn heer, tot Esav, zeggen: Zo zegt uw knecht Ya’akov: ik heb als vreemdeling bij Lavan vertoefd en ben daar tot nu toe gebleven.  5  En ik heb runderen, ezels en kleinvee , slaven en slavinnen verworven, en ik laat dit mijn heer meedelen om uw genegenheid te winnen.  6  De boden nu keerden tot Ya’akov terug en zeiden: Wij kwamen bij uw broeder,  bij Esav, en hij is reeds op weg u tegemoet, met vierhonderd man bij zich.  7 Toen werd Ya’akov zeer bevreesd en het werd hem bang te moede; en hij verdeelde het volk dat bij hem was, en het kleinvee, de runderen en de kamelen in twee groepen.  8  Want hij dacht: Indien Esav op de ene groep afkomt en die verslaat, dan kan de groep die overblijft, ontkomen .  9 Toen zeide Ya’akov: O God van mijn vader Avraham en God van mijn vader Yitschak, De Eeuwige,  die tot mij gezegd hebt: keer terug naar uw land en naar uw maagschap en Ik zal u weldoen,  10  ik ben te gering voor al de gunstbewijzen en voor al de trouw, die Gij aan uw knecht bewezen hebt, want met mijn staf trok ik over de Jordaan hier en nu ben ik tot twee legers geworden.  11  Red mij toch uit de hand van mijn broeder, uit de hand van Esav, want ik ben bevreesd voor hem: misschien zal hij komen en mij verslaan, zowel moeder als kinderen.  12  Gij toch hebt gezegd: Ik zal u zeker weldoen en uw nageslacht maken als het zand der zee, dat wegens de menigte niet geteld kan worden.  13 En hij bleef daar die nacht over . Toen nam hij van hetgeen hij verworven had een geschenk voor zijn broeder Esav :  14  tweehonderd geiten en twintig bokken,  tweehonderd ooien en twintig rammen,  15  dertig zogende kemelinnen met haar veulens, veertig koeien en tien stieren,  twintig ezelinnen en tien ezelhengsten.  16  En hij stelde ze onder de hoede van zijn slaven, elke kudde afzonderlijk, en zeide tot zijn slaven: Trekt voor mij uit en laat ruimte tussen de verschillende kudden.  17  En hij gebood de voorste: Als mijn broeder Esav u ontmoet en u vraagt: van wie zijt gij? en waarheen gaat gij? en van wie is dat vee daar voor u uit?  18  zeg dan: van uw knecht, van Ya’akov; dit is een geschenk, gezonden aan mijn heer,  aan Esav, en zie, hij komt ook zelf achter ons aan.  19  En hij gebood zowel de tweede als de derde en verder allen die achter de kudden liepen: Aldus zult gij tot Esav spreken, als gij hem aantreft;  20  en gij zult zeggen: ook uw knecht Ya’akov komt daar reeds achter ons aan. Hij dacht namelijk: Laat ik hem verzoenen met het geschenk dat voor mij uitgaat, en daarna wil ik zijn aangezicht zien; misschien zal hij mij goedgunstig zijn.  21  Aldus ging het geschenk voor hem uit,  maar zelf bleef hij die nacht in de legerplaats.  22  Toen stond hij in die nacht op,  nam zijn beide vrouwen, zijn beide slavinnen en zijn elf zonen, en trok de doorwaadbare plaats van de Jabbok over; 23 hij nam hen en deed hen de beek overtrekken , en hij bracht alles wat hij had naar de overzijde.  24 Zo bleef Ya’akov alleen achter. En een man worstelde met hem, totdat de dag aanbrak.  25  Toen deze zag, dat hij hem niet overmocht, sloeg hij hem op zijn heupgewricht, zodat Ya’akovs heupgewricht ontwricht werd, terwijl hij met hem worstelde.  26  Toen zeide hij: Laat mij gaan, want de dageraad is gekomen. Maar hij zeide:  Ik laat u niet gaan, tenzij gij mij zegent.  27  Daarop zeide hij tot hem: Hoe is uw naam ? En hij zeide: Ya’akov.  28  Toen zeide hij: Uw naam zal niet meer Ya’akov luiden, maar Israël, want gij hebt gestreden met God en mensen, en gij hebt overmocht.  29  Daarop vroeg Ya’akov: Zeg mij toch uw naam. Maar hij antwoordde: Waarom vraagt gij toch naar mijn naam? En hij zegende hem daar.  30  En Ya’akov noemde de plaats Pniel , want zeide hij ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven.  31  En de zon ging over hem op, toen hij door Penuel getrokken was; en hij ging mank aan zijn heup.  32  Daarom eten de Israëlieten tot op heden de heupspier niet, die op het heupgewricht ligt, omdat Hij Ya’akov op het heupgewricht, aan de heupspier , geslagen had.  33:1 Ya’akov nu sloeg zijn ogen op en daar zag hij Esav aankomen, en met hem vierhonderd man. Toen verdeelde hij de kinderen onder Lea en Rachel en de beide slavinnen.  2  Hij plaatste de slavinnen en haar kinderen vooraan, Lea en haar kinderen daarachter , en Rachel en Jozef achteraan.  3  En zelf ging hij voor hen uit en boog zich zevenmaal ter aarde, totdat hij bij zijn broeder gekomen was.   4  Maar Esav snelde hem tegemoet,  omarmde hem, viel hem om de hals en kuste hem, en zij weenden.  5 Daarna sloeg hij zijn ogen op, zag de vrouwen en de kinderen, en vroeg: Wie hebt gij daar bij u? En hij antwoordde: De kinderen, die God in zijn genade aan uw knecht geschonken heeft.  6  Daarop naderden de slavinnen met haar kinderen en bogen zich neer.  7  Vervolgens naderde ook Lea met haar kinderen en zij bogen zich neer. En ten laatste naderden Jozef en Rachel en zij bogen zich neer.  8  Toen zeide hij: Wat bedoelt gij met die gehele schare, die ik ontmoette? En hij zeide: Om de genegenheid van mijn heer te winnen.  9  Maar Esav zeide: Ik heb al veel,  mijn broeder; wat gij hebt, blijve het uwe.  10  Doch Ya’akov zeide: Geenszins, indien gij mij genegen zijt, neem dan mijn gave uit mijn hand aan, omdat ik uw aangezicht gezien heb zoals men het aangezicht Gods ziet, en gij welgevallen aan mij gehad hebt.  11  Neem toch mijn geschenk, dat u gebracht werd, want God is mij genadig geweest en ik heb alles. En hij hield bij hem aan, zodat hij het nam.  12  En hij zeide: Laat ons toch opbreken en verder reizen; ik wil u begeleiden.  13  Maar hij zeide tot hem: Mijn heer weet , dat de kinderen teer zijn, en dat ik kleinvee en zogende runderen bij mij heb;  zou men die een dag al te zeer jagen, dan zou de gehele kudde sterven.  14  Mijn heer trekke toch voor zijn knecht uit en ik wil op mijn gemak verder trekken naar de tred van het vee, dat voor mij uitgaat, en naar de tred van de kinderen, totdat ik bij mijn heer in Seir kom.   15  Toen zeide Esav: Laat mij dan van het volk dat bij mij is, enigen bij u achterlaten. Maar hij zeide: Waarom toch? Laat mij de genegenheid van mijn heer winnen. 16 Dus ging Esav die dag weer zijns weegs, naar Seir.  17  Maar Ya’akov brak op naar Sukkot en hij bouwde zich daar een huis, en voor zijn kudde maakte hij hutten. Daarom noemde hij die plaats Sukkot.  18  Ya’akov kwam op zijn tocht uit Paddan-aram behouden  bij de stad Sichem, in het land Kanaan en sloeg zijn legerplaats ten oosten van de stad op;  19  hij kocht voor honderd geldstukken het stuk land waarop hij zijn tent gespannen had, van de zonen van Hemor, de vader van Sichem.  20  Daar richtte hij een altaar op en noemde dat: De God van Israël is God.  34:1 Dina, de dochter van Lea, die zij Ya’akov gebaard had, ging eens uit om de dochters des lands te bezoeken.  2  Toen zag haar Sichem, de zoon van de Chiwwiet Hemor, de vorst des lands, en hij nam haar en lag bij haar en verkrachtte haar.  3  En hij was aan Dina, de dochter van Ya’akov, innig gehecht; hij had het meisje lief en sprak tot het hart van het meisje.  4  Daarom zeide Sichem tot zijn vader Hemor: Neem mij dit meisje tot vrouw.  5  Ya’akov nu had gehoord, dat hij zijn dochter Dina onteerd had. Daar zijn zonen bij zijn kudde in het veld waren, zweeg Ya’akov erover totdat zij thuiskwamen.  6 Hemor nu, de vader van Sichem, ging tot Ya’akov om met hem te spreken.  7  De zonen van Ya’akov kwamen thuis uit het veld, zodra zij het hoorden; de mannen waren gegriefd en zeer toornig, omdat hij een schandelijke dwaasheid in Israël begaan had door bij de dochter van Ya’akov te liggen, want zo iets doet men niet.  8  En Hemor sprak met hen en zeide:  Mijn zoon Sichem hangt met heel zijn hart aan uw dochter; geeft haar dan aan hem tot vrouw,  9  en verzwagert u met ons; geeft ons uw dochters en neemt onze dochters voor u,  10  woont dan bij ons: het land ligt voor u open; zet u daar neder,  trekt daarin rond en vestigt u daar.  11  En Sichem zeide tot haar vader en tot haar broeders: Schenkt mij toch uw genegenheid; ik zal u geven wat gij mij zegt.  12  Al maakt gij mij de bruidsprijs en de huwelijksgift nog zo hoog, ik zal geven wat gij mij zult zeggen; maar geeft mij het meisje tot vrouw.  13  Toen antwoordden de zonen van Ya’akov Sichem en zijn vader Hemor bedrieglijk en spraken, omdat hij hun zuster Dina onteerd had, tot hen als volgt:  14  Wij kunnen dit niet doen, onze zuster aan een man geven, die onbesneden is, want dat zou voor ons een schande zijn.  15  Slechts op deze voorwaarde kunnen wij u ter wille zijn: indien gij ons gelijk wordt,  doordat bij u al wie mannelijk is, besneden wordt;  16  dan zullen wij u onze dochters geven, en uw dochters voor ons nemen, en wij zullen bij u wonen, en wij zullen tot een volk zijn.  17  Maar indien gij naar ons niet luistert en u niet laat besnijden, dan nemen wij onze dochter mee en gaan heen.  18 En hun woorden vonden bijval bij Hemor en bij Sichem, de zoon van Hemor.  19  En de jonge man draalde niet dit te doen, want hij had behagen in de dochter van Ya’akov en hij was de aanzienlijkste in zijn gehele familie.  20  Toen gingen Hemor en zijn zoon Sichem naar de poort hunner stad en spraken tot de mannen van hun stad:  21  Die mannen hebben vredelievende bedoelingen jegens ons; laten zij wonen in dit land en daarin rondtrekken; het land is immers ruim genoeg voor hen. Wij kunnen dan hun dochters voor ons tot vrouwen nemen en onze dochters kunnen wij hun geven.  22  Maar slechts op deze voorwaarde zullen die mannen ons ter wille zijn om bij ons te wonen, zodat wij een volk zijn: dat van ons al wie mannelijk is, besneden worde,  zoals zij besneden zijn.  23  Hun kudde, hun have en al hun vee,  zullen die niet ons toebehoren? Laat ons hun slechts ter wille zijn, zodat zij bij ons blijven wonen.  24  Toen vonden Hemor en zijn zoon Sichem gehoor bij allen die uitgegaan waren naar de poort van zijn stad, en besneden werd al wie mannelijk was, allen die naar de poort van zijn stad waren uitgegaan.   25 Op de derde dag nu, toen zij hevige pijn leden, namen twee zonen van Ya’akov, Simeon en Levi, broeders van Dina, ieder zijn zwaard en zij overvielen de argeloze stad en doodden al wie mannelijk was.  26  Ook Hemor en zijn zoon Sichem doodden zij met de scherpte des zwaards, en zij namen Dina mee uit het huis van Sichem en gingen weg.  27  De zonen van Ya’akov wierpen zich op de verslagenen en plunderden de stad, omdat zij hun zuster onteerd hadden.  28  Hun kleinvee en rundvee, hun ezels en al wat in de stad en op het veld was, namen zij mee.  29  En hun gehele bezit, al hun kleine kinderen en hun vrouwen namen zij gevangen en zij maakten die buit, evenals alles wat in de huizen was.  30  Toen zeide Ya’akov tot Simeon en Levi: Gij hebt mij in het ongeluk gestort door mij in een kwade reuk te brengen bij de inwoners van dit land, bij de Kanaanieten en de Perizzieten, terwijl ik slechts met weinige lieden ben; als zij tegen mij samenspannen, zullen zij mij verslaan, en ik zal verdelgd worden,  ik en mijn huis.  31  Maar zij zeiden: Mocht hij soms onze zuster als een hoer behandelen?  35:1 En God zeide tot Ya’akov: Maak u reisvaardig, trek naar Betel, blijf daar, en richt er een altaar op voor de God, die u verschenen is, toen gij vluchttet voor uw broeder Esav.  2  Toen zeide Ya’akov tot zijn huis en tot allen die bij hem waren: Doet weg de vreemde goden die in uw midden zijn, reinigt u en verwisselt uw klederen.  3  Laten wij ons dan gereed maken en naar Betel trekken, en ik zal daar een altaar oprichten voor die God, die mij geantwoord heeft ten dage mijner benauwdheid, en die met mij geweest is op de weg die ik gegaan ben.  4  Toen gaven zij Ya’akov al de vreemde goden die in hun bezit waren, en de ringen die in hun oren waren, en Ya’akov begroef ze onder de terebint die bij Sichem is.  5  Daarna braken zij op. En de schrik voor God viel op de steden rondom hen, zodat zij de zonen van Ya’akov niet achtervolgden.  6 Toen Ya’akov aangekomen was te Luz, in het land Kanaan, dat is Betel, hij en al het volk dat bij hem was,  7  bouwde hij daar een altaar, en hij noemde die plaats El-betel, omdat God Zich daar aan hem geopenbaard had, toen hij voor zijn broeder vluchtte.  8  Toen Debora, de voedster van Rebekka,  gestorven was, werd zij begraven beneden Betel onder een eik, en men noemde die: Eik van geween.  9  En God verscheen wederom aan Ya’akov , bij zijn komst uit Paddan-aram, en zegende hem;  10  en God zeide tot hem: Gij heet Ya’akov ; gij zult niet meer Ya’akov heten, maar Israël zal uw naam zijn. En Hij noemde hem Israël.  11  En God zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige, wees vruchtbaar en word talrijk ; een volk, ja een menigte van volken,  zal uit u ontstaan, en koningen zullen uit uw lendenen voortkomen.  12  En dit land, dat Ik Avraham en Yitschak gegeven heb, zal Ik u geven; en uw nageslacht zal Ik dit land geven.  13  En God voer op van hem ter plaatse , waar Hij met hem gesproken had.  14  En Ya’akov zette een opgerichte steen ter plaatse, waar Hij met hem gesproken had,  een stenen zuil, en hij stortte een plengoffer erover uit en goot er olie op.  15  En Ya’akov noemde de plaats, waar God met hem gesproken had, Betel.  16 Daarna braken zij op uit Betel. Toen zij nog maar een eindweegs van Efrat verwijderd waren, baarde Rachel , en zij had een moeilijke bevalling.  17  En terwijl zij die moeilijke bevalling had, zeide de vroedvrouw tot haar:  Vrees niet, ook ditmaal hebt gij een zoon.  18  En toen haar het leven ontvlood,  want zij stierf, noemde zij hem Ben-oni, maar zijn vader noemde hem Benjamin .  19  Zo stierf Rachel en werd begraven aan de weg naar Efrat, dat is Betlehem.  20  En Ya’akov zette op haar graf een opgerichte steen, dat is de opgerichte steen van Rachels graf tot op heden.  21 Daarna brak Israël op en spande zijn tent aan de andere zijde van Migdal-eder .  22  En toen Israël in dit land woonde , ging Ruben heen en lag bij Bilha, de bijvrouw van zijn vader, en Israël hoorde het. De zonen van Ya’akov nu waren twaalf in getal.  23  De zonen van Lea: de eerstgeborene van Ya’akov , Ruben, voorts Simeon, Levi, Juda,  Issakar en Zebulon.  24  De zonen van Rachel: Jozef en Benjamin.  25  Verder de zonen van Bilha, de slavin van Rachel: Dan en Naftali.  26  Vervolgens de zonen van Zilpa, de slavin van Lea: Gad en Aser. Dit zijn de zonen van Ya’akov, die hem geboren zijn in Paddan-aram .  27  En Ya’akov kwam bij zijn vader Yitschak te Mamre bij Kirjat-arba, dat is Hebron,  waar Avraham en Yitschak als vreemdeling vertoefd hadden.  28  En de dagen van Yitschak waren honderd tachtig jaar.  29  En Yitschak gaf de geest en stierf en hij werd tot zijn voorgeslacht vergaderd, oud en van het leven verzadigd, en zijn zonen Esav en Ya’akov begroeven hem.  36:1 Dit zijn de nakomelingen van Esav, dat is Edom.  2  Esav nam zijn vrouwen uit de dochters van Kanaan, Ada, dochter van de Hethiet Elon, en Oholibama, dochter van Ana , dochter van de Chiwwiet Sibon,  3  en Basemat, dochter van Ismael, zuster van Nebajot.  4  En Ada baarde aan Esav Elifaz, en Basemat baarde Reuel,  5  en Oholibama baarde Jeus, Jalam en Korach. Dit waren de zonen van Esav, die hem in het land Kanaan geboren zijn.  6  Esav nu nam zijn vrouwen, zijn zonen , zijn dochters en al de lieden die tot zijn huis behoorden, zijn kudde, al zijn vee en al zijn have, die hij in het land Kanaan verworven had, en hij ging van zijn broeder Ya’akov weg, naar een ander land. 7 Want hun have was te veel dan dat zij konden samenwonen, en het land hunner vreemdelingschap kon hen niet onderhouden vanwege hun kudden.  8  Daarom ging Esav op het gebergte Seir wonen; Esav, dat is Edom.  9 Dit zijn de nakomelingen van Esav, de vader van de Edomieten, op het gebergte Seir.  10  Dit zijn de namen der zonen van Esav:  Elifaz, de zoon van Esavs vrouw Ada;  Reuel, de zoon van Esavs vrouw Basemat.  11  En de zonen van Elifaz waren Teman,  Omar, Sefo, Gatam en Kenaz.  12  Timna was een bijvrouw van Elifaz,  de zoon van Esav, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit waren de zonen van Esavs vrouw Ada.  13  En dit waren de zonen van Reuel: Nachat,  Zerach, Samma en Mizza; dit waren de zonen van Esavs vrouw Basemat.  14  En dit waren de zonen van Esavs vrouw Oholibama, dochter van Ana, dochter van Sibon, zij baarde aan Esav Jeus,  Jalam en Korach.  15  Dit waren de stamhoofden der zonen van Esav : de zonen van Elifaz, de eerstgeborene van Esav, waren de stamhoofden Teman, Omar,  Sefo, Kenaz,  16  Korach, Gatam, Amalek; dit waren de stamhoofden van Elifaz in het land Edom dit waren de zonen van Ada.  17  En dit waren de zonen van Reuel, de zoon van Esav: de stamhoofden Nachat, Zerach,  Samma en Mizza; dit waren de stamhoofden van Reuel in het land Edom dit waren de zonen van Esavs vrouw Basemat.  18  En dit waren de zonen van Esavs vrouw Oholibama; de stamhoofden Jeus, Jalam en Korach;  19  dit waren de stamhoofden van Esavs vrouw Oholibama, dochter van Ana. Dit waren de zonen van Esav en dit waren hun stamhoofden; dat is Edom.  20 Dit waren de zonen van Seir, de Chorieten , de inwoners van het land: Lotan, Sobal , Sibon, Ana, 21  Dison, Eser en Disan; dit waren de stamhoofden der Chorieten, der zonen van Seir in het land Edom.  22  En de zonen van Lotan waren Chori en Hemam, en de zuster van Lotan was Timna.  23  En dit waren de zonen van Sobal: Alwan,  Manachat, Ebal, Sefo en Onam.  24  En dit waren de zonen van Sibon: zowel Ajja als Ana; dit is de Ana, die de hete bronnen in de woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Sibon hoedde.  25  En dit waren de kinderen van Ana: Dison;  en Oholibama was de dochter van Ana.  26  En dit waren de zonen van Disan: Chemdan , Esban, Jitran en Keran.  27  Dit waren de zonen van Eser: Bilhan,  Zaawan en Akan.  28  Dit waren de zonen van Disan: Us en Aran .  29  Dit waren de stamhoofden der Chorieten:  Lotan, Sobal, Sibon, Ana,  30  Dison, Eser en Disan; dit waren de stamhoofden der Chorieten, naar hun stammen in het land Seir.  31 En dit waren de koningen, die over het land Edom regeerden, voordat er een koning over de Israëlieten regeerde.  32  In Edom dan regeerde Bela, de zoon van Beor, en zijn stad heette Dinhaba.  33  Toen Bela gestorven was, werd koning in zijn plaats Jobab, de zoon van Zerach, uit Bosra.  34  Toen Jobab gestorven was, werd koning in zijn plaats Chusam, uit het land der Temanieten.  35  Toen Chusam gestorven was, werd koning in zijn plaats Hadad, de zoon van Bedad , die Midjan versloeg in het veld van Moab, en zijn stad heette Awit.  36  Toen Hadad gestorven was, werd koning in zijn plaats Samla, uit Masreka.  37  Toen Samla gestorven was, werd koning in zijn plaats Saul, uit Rechobot aan de rivier.  38  Toen Saul gestorven was, werd koning in zijn plaats Baal-chanan, de zoon van Akbor.  39  Toen Baal-chanan, de zoon van Akbor,  gestorven was, werd koning in zijn plaats Hadar, en zijn stad heette Pau, en zijn vrouw heette Mehetabel, de dochter van Matred , de dochter van Me-zahab.  40  En dit zijn de namen der stamhoofden van Esav naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen: Timna, Alwa, Jetet,  41  Oholibama, Ela, Pinon,  42  Kenaz, Teman, Mibsar,  43  Magdiel en Iram; dit waren de stamhoofden van Edom naar hun woonplaatsen in het land hunner bezitting; dat is Esav, de vader van de Edomieten. 

 

Hos 11:7-12:12,  7  Ja, mijn volk volhardt in het afdwalen van Mij. En al roepen zij tot Hem omhoog, Hij zal hen geenszins opheffen.  8 Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraim, u overleveren, Israël? Hoe zou Ik u prijsgeven als Adma, u maken als Seboim? Mijn hart keert zich om in Mij, ten volle wordt mijn erbarming opgewekt.  9  Ik zal mijn brandende toorn niet ten uitvoer brengen. Ik zal Efraim niet verder verderven. Want Ik ben God en geen mens, heilig in uw midden, en Ik zal niet komen in toorngloed.  10  Zij zullen achter De Eeuwige aan gaan , als een leeuw zal Hij brullen. Wanneer Hij brult, dan zullen zonen uit het westen bevend komen.  11  Zij zullen bevend komen als een vogel uit Egypte, als een duif uit het land Assur , en Ik zal hen doen wonen in hun huizen,  luidt het woord van De Eeuwige.  12  Met leugen heeft Efraim Mij omringd, met bedrog het huis Israëls. Terwijl Juda zich voortdurend bandeloos gedraagt tegenover God en tegenover de Hoogheilige, die getrouw is.  12:1 Efraim weidt wind, en jaagt de gehele dag de oostenwind na, het vermeerdert leugen en verwoesting. Zij sluiten een verbond met Assur, en er wordt olie naar Egypte gebracht.  2  De Eeuwige heeft een rechtsgeding met Juda;  Hij gaat Ya’akov straffen voor zijn wandel , naar zijn daden zal Hij hem vergelden.  3  In de moederschoot bedroog hij zijn broeder , en in zijn mannelijke kracht streed hij met God.  4  Hij streed tegen een engel en overwon . Hij weende en smeekte Hem om genade. Te Betel vond hij Hem, en daar sprak Hij met ons,  5  namelijk De Eeuwige, de God der heerscharen,  wiens naam De Eeuwige is.  6  Gij dan, keer tot uw God terug,  bewaar liefde en recht en wacht bestendig op uw God.  7 Kanaan, in zijn hand is een bedrieglijke weegschaal, afpersen is zijn lust.  8  Maar Efraim zegt: Waarlijk, ik ben rijk geworden, ik heb mij rijkdom verworven;  in al mijn vermogen vindt men bij mij geen ongerechtigheid die zonde zou zijn.  9  Maar Ik ben De Eeuwige, uw God, van het land Egypte af. Ik zal u weer doen wonen in tenten als in de dagen der samenkomst.  10  En Ik zal tot de profeten spreken en Ik zal veel gezichten geven, en door de dienst van profeten zal Ik in gelijkenissen spreken.  11  Was Gilead boosheid, zij zijn tot louter niets geworden; heeft men in Gilgal stieren geofferd, ook hun altaren zullen als steenhopen worden in de voren van het veld.  12  Ya’akov vluchtte naar het veld van Aram , en Israël diende om een vrouw en om een vrouw was hij veehoeder. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Links voor bestudering van het  Thoragedeelte:

 

Nederlands:

http://www.joodsleven.nl/

http://www.nik.nl (onder Over Jodendom, Parasje van de week)

http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/

 

Engels:

http://ravkooktorah.org/

http://www.machonmeir.net/

http://www.torah.org/learning/torahportion.php3

http://www.chabad.org/parshah/default.asp

http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm

http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml

 

 

 

 

 

Start ] Omhoog ] Nr9 - Va-Yeshev ] [ Inhoud ]

Voor vragen of opmerkingen over deze website verzenden aan
webmaster@shalom-center.org
Laatst bijgewerkt: 29 november 2021