Nr2 - No'ah

  UP-DATE'S -- Hier vindt U de recente wijzigingen, toevoegingen en actuele publicaties

 

 

 

 

 

Start
Omhoog
English
עברית
Español
Wie zijn wij?
Activiteiten
Shabbath in Susya
Thora
Tenach
Emuna
Mitswot
Het Joodse vragertje
Messias
Beth HaMikdash
Joods denken
Jodendom
Kabbalah
ISRAEL
Zionisme
Aliyah
Gebeden
Zmirot
Citaten
Links
Noachidisch
Lectuur

 

 

 

Het Thora-gedeelte No'ah

 

No'ah(Noach),   Gen 6:9-11:32, Haftarah: Jes. 54:1-55:5,

 

Gen 6:9-11:32: 9  Dit is de geschiedenis van Noach. Noach was onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en onberispelijk man; Noach wandelde met God.  10  En Noach verwekte drie zonen: Shem , Cham en Jafet.  11 De aarde nu was verdorven voor Gods aangezicht, en de aarde was vol geweldenarij.  12  En God zag de aarde aan, en zie, zij was verdorven, want al wat leeft had zijn weg op de aarde verdorven.  13 Toen zeide God tot Noach: Het einde van al wat leeft is door Mij besloten, want door hun schuld is de aarde vol geweldenarij, en zie, Ik ga hen met de aarde verdelgen.  14  Maak u een ark van goferhout; met vakken zult gij de ark maken en haar van binnen en van buiten met pek bestrijken.  15  En zo zult gij haar maken: driehonderd el zal de lengte der ark zijn, vijftig el haar breedte en dertig el haar hoogte.  16  Gij zult aan de ark een lichtopening maken , en een el van boven af zult gij die afwerken, en de ingang der ark zult gij in haar zijkant aanbrengen; met een onderste,  een tweede en een derde verdieping zult gij haar maken.  17  Want zie, Ik ga een watervloed over de aarde brengen om al wat leeft, waarin een levensgeest is, van onder de hemel te verdelgen; alles wat op de aarde is, zal omkomen.  18  Maar met u zal Ik mijn verbond oprichten,  en gij zult in de ark gaan, gij en uw zonen en uw vrouw en de vrouwen uwer zonen met u.  19  En van al wat leeft, van alle vlees, van alles zult gij een paar in de ark brengen om het met u in het leven te behouden; mannetje en wijfje zullen zij zijn.  20  Van het gevogelte naar zijn aard en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte van de aardbodem naar zijn aard, van alles zal een paar tot u komen om het in het leven te behouden.  21  En gij, neem u van alle voedsel, dat gegeten wordt, en verzamel het bij u, opdat het voor u en voor hen tot spijze zij.  22 En Noach deed het; geheel zoals God het hem geboden had, deed hij.  7:1 En de Eeuwige zeide tot Noach: Ga in de ark, gij en geheel uw huis, want u heb Ik in dit geslacht voor mijn aangezicht rechtvaardig bevonden.  2  Van alle reine dieren zult gij zeven paar nemen, het mannetje en zijn wijfje,  maar van de dieren, die niet rein zijn, een paar, het mannetje en zijn wijfje;  3  ook van het gevogelte des hemels zeven paar, mannetjes en wijfjes, om het geslacht in het leven te behouden op de gehele aarde.  4  Want over nog zeven dagen zal Ik het op de aarde veertig dagen en veertig nachten doen regenen, en Ik zal alles wat bestaat, hetgeen Ik gemaakt heb , van de aardbodem verdelgen.  5 En Noach deed naar alles wat de Eeuwige hem geboden had.  6  En Noach was zeshonderd jaar oud,  toen de watervloed over de aarde kwam.  7  En Noach ging met zijn zonen en zijn vrouw en de vrouwen zijner zonen met hem, in de ark vanwege de wateren van de vloed.  8  Van de reine dieren en van de dieren,  die niet rein waren, van het gevogelte en van alles wat op de aarde kruipt,  9  kwamen er twee aan twee tot Noach in de ark, mannetje en wijfje, zoals God Noach geboden had.  10  Na zeven dagen kwamen de wateren van de vloed over de aarde.  11 In Noachs zeshonderdste levensjaar , in de tweede maand, op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle kolken der grote waterdiepten open en werden de sluizen des hemels geopend.  12  En de slagregen was veertig dagen en veertig nachten over de aarde.  13 Op diezelfde dag gingen Noach en Shem, Cham en Jafet, Noachs zonen, en de vrouw van Noach en de drie vrouwen zijner zonen met hem in de ark,  14  zij en al het wild gedierte naar zijn aard en al het vee naar zijn aard en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogels van allerlei gevederte;  15  zij kwamen dan tot Noach in de ark twee aan twee, van al wat leeft,  waarin een levensgeest is.  16  En die kwamen, kwamen als mannetjes en wijfjes van al wat leeft, zoals God hem geboden had; en de Eeuwige sloot de deur achter hem.  17 En de vloed was veertig dagen over de aarde en de wateren wiesen en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde.  18  Toen de wateren zeer toenamen en sterk wiesen boven de aarde, dreef de ark op de wateren.  19  En de wateren namen geweldig sterk toe over de aarde, en alle hoge bergen onder de ganse hemel werden overdekt .  20  Vijftien el daarboven stegen de wateren, en de bergen werden overdekt.  21 En al wat leeft, dat zich op de aarde roert, het gevogelte, het vee en het wild gedierte en alle wemelend gedierte, dat op de aarde wemelt, benevens alle mensen,  kwamen om.  22  Alles, in welks neus de adem van de levensgeest was, alles wat op het droge was, stierf.  23  Zo verdelgde Hij alles wat bestond, wat op de aardbodem was, mensen zowel als vee en kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, zodat zij verdelgd werden van de aarde; Noach alleen bleef over en wat met hem in de ark was.  24  En de wateren hadden de overhand over de aarde, honderd vijftig dagen lang.  8:1 Toen gedacht God Noach en al het wild gedierte en al het vee, dat met hem in de ark was, en God deed een wind over de aarde strijken, zodat de wateren daalden.  2  De kolken der waterdiepte en de sluizen des hemels werden toegesloten en de regen uit de hemel hield op,  3  en de wateren vloeiden gestadig van de aarde weg. Aldus namen de wateren na verloop van honderd vijftig dagen af.  4 En in de zevende maand, op de zeventiende dag der maand, bleef de ark vastzitten op het gebergte van Ararat.  5  En de wateren namen tot de tiende maand gestadig af; in de tiende maand, op de eerste der maand, werden de toppen der bergen zichtbaar.  6 Na verloop van veertig dagen opende Noach het venster, dat hij in de ark gemaakt had,  7  en hij liet een raaf uit, en deze vloog heen en weer, totdat de wateren van de aarde waren opgedroogd.  8  Daarna liet hij een duif uit om te zien, of de wateren afgenomen waren van de aardbodem.  9  Doch de duif vond geen rustplaats voor het hol van haar voet en keerde tot hem in de ark terug, omdat op de gehele aarde water was, en hij stak zijn hand uit, greep haar en bracht haar tot zich in de ark.  10  Toen wachtte hij nog zeven dagen en hij liet de duif weer uit de ark;  11  tegen de avond kwam de duif bij hem, en zie, een vers olijfblad was in haar snavel. Hieraan bemerkte Noach, dat de wateren afgenomen waren van de aarde.  12  Voorts wachtte hij nog zeven dagen en hij liet de duif uit, en zij keerde niet weer tot hem terug.  13 In het zeshonderd en eerste jaar , in de eerste maand, op de eerste der maand , waren de wateren opgedroogd van de aarde; daarop verwijderde Noach het luik van de ark, en hij zag uit, en zie, de aardbodem droogde op.  14  In de tweede maand, op de zevenentwintigste dag der maand, was de aarde droog.  15 En God sprak tot Noach:  16  Ga uit de ark, gij en uw vrouw en uw zonen en de vrouwen uwer zonen met u;  17  doe al het gedierte dat met u is, van al wat leeft: het gevogelte, het vee en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt , met u uitgaan, opdat zij wemelen op de aarde, en vruchtbaar zijn en talrijk worden op de aarde. 18 Toen ging Noach uit, en zijn zonen en zijn vrouw en de vrouwen zijner zonen met hem.  19 Al het wild gedierte, al het kruipend gedierte en al het gevogelte, alles wat zich op de aarde roert, naar hun geslachten,  ging uit de ark.  20 En Noach bouwde een altaar voor de Eeuwige, en hij nam van al het reine vee en van al het reine gevogelte en bracht brandoffers op het altaar.  21  Toen de Eeuwige de liefelijke reuk rook , zeide de Eeuwige bij Zichzelf: Ik zal de aardbodem niet weer vervloeken om de mens, omdat het voortbrengsel van des mensen hart boos is van zijn jeugd aan, en Ik zal al wat leeft niet weer slaan, zoals Ik gedaan heb.  22  Voortaan zullen, zolang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden.  9:1 En God zegende Noach en zijn zonen en zeide tot hen: Weest vruchtbaar,  wordt talrijk en vervult de aarde.  2  En de vrees en de schrik voor u zij over al het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels, al wat zich op de aardbodem roert en alle vissen der zee; in uw hand zijn zij gegeven. 3 Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn; Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid.  4  Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed,  zult gij niet eten. 5  En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van al het gedierte zal Ik het eisen en van de mensen onderling zal Ik het leven des mensen eisen. 6  Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt.  7 En gij, weest vruchtbaar en wordt talrijk , wemelt op de aarde, ja, wordt talrijk daarop.  8 En God zeide tot Noach en tot zijn zonen met hem:  9  Zie, Ik richt mijn verbond op met u en met uw nageslacht,  10  en met alle levende wezens die bij u zijn: het gevogelte, het vee en het wild gedierte der aarde bij u, allen, die uit de ark gegaan zijn, alle gedierte der aarde.  11  Ik dan richt mijn verbond met u op , dat voortaan niets dat leeft, meer door de wateren van de zondvloed zal worden uitgeroeid, en dat er geen zondvloed meer wezen zal, om de aarde te verderven.  12 En God zeide: Dit is het teken van het verbond, dat Ik geef tussen Mij en u en alle levende wezens, die bij u zijn, voor alle volgende geslachten:  13  mijn boog stel Ik in de wolken, opdat die tot een teken zij van het verbond tussen Mij en de aarde.  14  Wanneer Ik dan wolken over de aarde breng en de boog in de wolken verschijnt,  15  zal Ik mijn verbond gedenken, dat tussen Mij en u en alle levende wezens van alle vlees bestaat, zodat de wateren niet weer tot een vloed zullen worden om al wat leeft te verderven.  16  Als de boog in de wolken is, dan zal Ik hem zien, zodat Ik mijn eeuwig verbond gedenk tussen God en alle levende wezens van alle vlees, dat op aarde is.  17  En God zeide tot Noach: Dit is het teken van het verbond, dat Ik heb opgericht tussen Mij en al wat op de aarde leeft.  18 De zonen van Noach, die uit de ark gegaan waren, waren Shem, Cham en Jafet; Cham was de vader van Kanaan.  19  Deze drie waren de zonen van Noach, en uit dezen is de gehele aarde bevolkt.  20  En Noach werd een landman en plantte een wijngaard.  21  Toen hij van de wijn gedronken had, werd hij dronken en hij ontblootte zich in zijn tent.  22  Toen zag Cham, de vader van Kanaan,  zijns vaders naaktheid en hij vertelde het aan zijn beide broeders buiten.  23  Daarop namen Shem en Jafet een mantel , legden die op hun beider schouders , liepen achterwaarts en bedekten huns vaders naaktheid, terwijl hun aangezicht afgewend was, zodat zij huns vaders naaktheid niet zagen.  24 Toen Noach uit zijn roes ontwaakte en vernam, wat zijn jongste zoon hem aangedaan had,  25  zeide hij: Vervloekt zij Kanaan, een knecht der knechten zij hij voor zijn broeders.  26  Voorts zeide hij: Geprezen zij de Eeuwige, de God van Shem, maar Kanaan zij hem tot knecht.  27  God breide Jafet uit, en hij wone in de tenten van Shem, en Kanaan zij hem tot knecht.  28 En Noach leefde na de vloed driehonderd vijftig jaar; 29  zo waren al de dagen van Noach negenhonderd vijftig jaar; en hij stierf.  10:1 Dit zijn de nakomelingen der zonen van Noach: Shem, Cham en Jafet; hun werden namelijk zonen geboren na de vloed.  2  De zonen van Jafet waren Gomer, Magog,  Madai, Jawan, Tubal, Mesek en Tiras.  3  En de zonen van Gomer waren Askenaz, Rifat en Togarma.  4  En de zonen van Jawan waren Elisa, Tarsis , de Kittiers en de Dodanieten.  5  Naar dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen verdeeld, elk naar zijn taal , naar hun geslachten, onder hun volken.  6 En de zonen van Cham waren Kus, Misraim,  Put en Kanaän.  7  En de zonen van Kus: Seba, Chawila,  Sabta, Rama en Sabteka; en de zonen van Rama waren Seba en Dedan.  8  En Kus verwekte Nimrod; deze was de eerste machthebber op de aarde;  9  hij was een geweldig jager voor het aangezicht van de Eeuwige; daarom zegt men: Een geweldig jager voor het aangezicht van de Eeuwige als Nimrod.  10  En het begin van zijn koninkrijk was Babel, Erek, Akkad en Kalne, in het land Sinear.  11  Uit dat land trok hij naar Assur en hij bouwde Nineve, Rechobot-ir, Kalach  12  en Resen tussen Nineve en Kalach;  dat is de grote stad.  13  En Misraim verwekte de Ludieten, de Anamieten, de Lehabieten, de Naftuchieten,  14  de Patrusieten, de Kasluchieten, uit wie de Filistijnen zijn voortgekomen, en de Kaftorieten.  15 En Kanaan verwekte Sidon, zijn eerstgeborene, en Chet 16  en de Jebusiet, de Amoriet, de Girgasiet,  17  de Chiwwiet, de Arkiet, de Siniet,  18  de Arwadiet, de Semariet en de Hamatiet; en daarna verspreidden zich de geslachten van de Kanaaniet.  19  En de grens van de Kanaaniet was van Sidon in de richting van Gerar tot Gaza, in de richting van Sodom, Gomorra, Adma en Seboim tot Lesa.  20  Dit waren de zonen van Cham naar hun geslachten, naar hun talen, in hun landen, in hun volken.  21  En aan Shem, de vader van alle zonen van Eber, de oudere broeder van Jafet, werden eveneens zonen geboren.  22  De zonen van Shem waren Elam, Assur,  Arpaksad, Lud en Aram.  23  En de zonen van Aram waren: Us, Chul,  Geter en Mas.  24  En Arpaksad verwekte Selach, en Selach verwekte Eber.  25  En aan Eber werden twee zonen geboren ; de naam van de ene was Peleg, want in zijn dagen werd de aarde verdeeld, en de naam van zijn broeder was Joktan.  26  En Joktan verwekte Almodad, Selef,  Chasarmawet, Jerach,  27  Hadoram, Uzal, Dikla,  28  Obal, Abimael, Seba,  29  Ofir, Chawila en Jobab; deze allen waren de zonen van Joktan.  30  En hun woonplaats strekte zich uit van Mesa in de richting van Sefar, het gebergte in het Oosten.  31  Dit waren de zonen van Sem naar hun geslachten, naar hun talen, in hun landen, naar hun volken.  32  Dit zijn de geslachten der zonen van Noach naar hun afstammingen, in hun volken. En van dezen verdeelden zich de volken op de aarde na de vloed.  11:1 De gehele aarde nu was een van taal en een van spraak.  2  Toen zij oostwaarts trokken,  vonden zij een vlakte in het land Sinear , waar zij zich vestigden. 3  En zij zeiden tot elkander: Welaan , laten wij tichelen maken en die goed bakken. En de tichel diende hun tot steen en het asfalt diende hun tot leem.  4  Ook zeiden zij: Welaan, laten wij ons een stad bouwen met een toren, waarvan de top tot de hemel reikt, en laten wij ons een naam maken, opdat wij niet over de gehele aarde verstrooid worden.  5 Toen daalde de Eeuwige neder om de stad en de toren, die de mensenkinderen bouwden, te bezien,  6  en de Eeuwige zeide: Zie, het is een volk en zij allen hebben een taal. Dit is het begin van hun streven; nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen onuitvoerbaar zijn (eenheid geeft kracht).  7  Welaan, laat Ons nederdalen en daar hun taal verwarren, zodat zij elkanders taal niet verstaan.  8  Zo verstrooide de Eeuwige hen vandaar over de gehele aarde, en zij staakten de bouw van de stad.  9  Daarom noemt men haar Babel, omdat de Eeuwige daar de taal der gehele aarde verward heeft en de Eeuwige hen vandaar over de gehele aarde verstrooid heeft.  10 Dit zijn de nakomelingen van Shem. Toen Shem honderd jaar oud was, verwekte hij Arpaksad, twee jaar na de vloed.  11  En Shem leefde, nadat hij Arpaksad verwekt had, vijfhonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren.  12  Toen Arpaksad vijfendertig jaar geleefd had, verwekte hij Selach.  13  En Arpaksad leefde, nadat hij Selach verwekt had, vierhonderd drie jaar , en hij verwekte zonen en dochteren.  14  Toen Selach dertig jaar geleefd had , verwekte hij Eber.  15  En Selach leefde, nadat hij Eber verwekt had, vierhonderd drie jaar, en hij verwekte zonen en dochteren.  16  Toen Eber vierendertig jaar geleefd had , verwekte hij Peleg.  17  En Eber leefde, nadat hij Peleg verwekt had, vierhonderd dertig jaar, en hij verwekte zonen en dochteren.  18  Toen Peleg dertig jaar geleefd had , verwekte hij Reu.  19  En Peleg leefde, nadat hij Reu verwekt had, tweehonderd negen jaar , en hij verwekte zonen en dochteren.  20  Toen Reu tweeendertig jaar geleefd had , verwekte hij Serug.  21  En Reu leefde, nadat hij Serug verwekt had, tweehonderd zeven jaar, en hij verwekte zonen en dochteren.  22  Toen Serug dertig jaar geleefd had , verwekte hij Nachor.  23  En Serug leefde, nadat hij Nachor verwekt had, tweehonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren.  24  Toen Nachor negenentwintig jaar geleefd had, verwekte hij Terach.  25  En Nachor leefde, nadat hij Terach verwekt had, honderd negentien jaar, en hij verwekte zonen en dochteren.  26  Toen Terach zeventig jaar geleefd had, verwekte hij Abram, Nachor en Haran. 27 En dit zijn de nakomelingen van Terach:  Terach verwekte Abram, Nachor en Haran , en Haran verwekte Lot.  28  En Haran stierf bij het leven van zijn vader Terach in zijn geboorteland, in Ur der Chaldeeen. 30  Sarai nu was onvruchtbaar; zij had geen kinderen.  31  En Terach nam zijn zoon Abram en Lot , de zoon van Haran, zijn kleinzoon, en Sarai, zijn schoondochter, de vrouw van zijn zoon Abram; en hij deed hen wegtrekken uit Ur der Chaldeeen om te gaan naar het land Kanaan, en zij kwamen te Haran en bleven daar. 32  En de dagen van Terach waren tweehonderd vijf jaar, en Terach stierf te Haran. 

 

Jes. 54:1-55:5:  1 Jubel, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt; breek uit in gejubel en juich, gij die geen weeen gekend hebt,  want de kinderen der eenzame zijn talrijker dan de kinderen der gehuwde, zegt de Eeuwige.  2  Maak de plaats voor uw tent wijd,  en men spanne de kleden uwer woningen uit , wees er niet karig mee, maak uw touwen lang en sla uw pinnen vast. 3  Want naar rechts en links zult gij uitbreiden en uw nageslacht zal de volken in bezit nemen en de verwoeste steden bevolken. 4  Vrees niet, want gij zult niet beschaamd staan; word niet schaamrood,  want gij zult niet te schande worden; ja , gij zult de schande van uw jeugd vergeten en aan de smaad van uw weduwschap niet meer denken.  5  Want uw man is uw Maker, de Eeuwige der heerscharen is zijn naam; en uw losser is de Heilige Israëls, God der ganse aarde zal Hij genoemd worden. 6 Want als een verlaten en diep bedroefde vrouw heeft u de Eeuwige geroepen , als een vrouw uit de jeugdtijd, nadat zij versmaad werd, zegt uw God. 7  Een kort ogenblik heb Ik u verlaten,  maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen;  8  in een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen , maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, de Eeuwige.  9  Dit is Mij als in de dagen van Noach: zoals Ik gezworen heb, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden komen, zo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer toornig op u zal zijn noch u zal dreigen.  10  Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer, de Eeuwige.  11 Gij, ellendige, door storm voortgedrevene,  ongetrooste, zie, Ik leg uw stenen in blinkend erts, Ik grondvest u op lazuurstenen,  12  Ik maak uw tinnen van robijnen, uw poorten van karbonkelstenen en uw gehele omwalling van edelsteen.  13  Al uw zonen zullen leerlingen van de Eeuwige zijn, en het heil uwer zonen zal groot zijn;  14  door gerechtigheid zult gij bevestigd worden . Weet u verre van onderdrukking,  want gij hebt niet te vrezen, en van verschrikking, want zij zal tot u niet naderen.  15  Valt men heftig aan, dan gaat dat van Mij niet uit; wie u aanvalt, zal over u vallen.  16  Zie, Ik ben het, die de smid geschapen heb , welke het kolenvuur aanblaast en naar zijn kunst het wapen vervaardigt, maar Ik ben het ook, die de verderver geschapen heb om te vernielen.  17  Elk wapen dat tegen u gesmeed wordt , zal niets uitrichten, en elke tong die zich voor het gericht tegen u keert , zult gij in het ongelijk stellen. Dit is het deel van de knechten van de Eeuwige en hun recht van Mijnentwege, luidt het woord van de Eeuwige.  55:1 O, alle dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt , koopt en eet; ja komt,  koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk.  2  Waarom weegt gij geld af voor wat geen brood is en uw vermogen voor wat niet verzadigen kan? Hoort aandachtig naar Mij, opdat gij het goede eet en uw ziel zich in overvloed verlustige.  3  Neigt uw oor en komt tot Mij;  hoort, opdat uw ziel leve; Ik zal met u een eeuwig verbond sluiten: de betrouwbare genadebewijzen van David.  4  Zie, Ik heb hem tot een getuige voor de natien gesteld, tot een vorst en gebieder der natien.  5  Zie, een volk dat gij niet kendet,  zult gij roepen, en een volk dat u niet kende, zal tot u snellen ter wille van de Eeuwige, uw God, en van de Heilige Israëls , omdat Hij u verheerlijkt heeft. 

 

 

 

 

Links voor bestudering van het  Thoragedeelte:

 

Nederlands:

http://www.joodsleven.nl/

http://www.nik.nl (onder Over Jodendom, Parasje van de week)

http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/

 

Engels:

http://ravkooktorah.org/

http://www.machonmeir.net/

http://www.torah.org/learning/torahportion.php3

http://www.chabad.org/parshah/default.asp

http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm

http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml

 

 

Start ] Omhoog ] Nr3 - Lekh Lekha ] [ Inhoud ]

Voor vragen of opmerkingen over deze website verzenden aan
webmaster@shalom-center.org
Laatst bijgewerkt: 29 november 2021